ECLI:NL:RBDHA:2025:15315

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2025
Publicatiedatum
18 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.34117
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, van Azerbeidzjaanse nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend, maar de minister van Asiel en Migratie heeft deze niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 12 augustus 2025 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat hij ervan uit mag gaan dat Kroatië zijn internationale verplichtingen zal nakomen. Eiser heeft aangevoerd dat hij vreest voor een schending van zijn rechten in Kroatië, maar de rechtbank oordeelt dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat er sprake is van structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem in Kroatië. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State die bevestigen dat Kroatië voldoet aan zijn verplichtingen.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag door de minister in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter J.J. Catsburg en is openbaar gemaakt op 15 augustus 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.34117
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. A.A. Ubbergen),
en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. I.A.G. Lodders).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt van Azerbeidzjaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1970. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 4 juli 2025 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 12 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, S. Alizadeh-Afshar als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening (Dvo). Op grond van de Dvo neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dvo om verder te onderzoeken welke lidstaat verantwoordelijk is voor eisers asielaanvraag.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser stelt dat de minister niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië. Hiertoe voert eiser aan dat in Kroatië geen werk is zodat hij niet in zijn levensonderhoud kan voorzien. Hij kan daar op niemand steunen. Ook is er geen medische zorg beschikbaar. Daarbij kan Kroatië de hoge asielstroom niet aan. Opvangcentra zitten vol, er zijn lange wachttijden en in de opvang is sprake van discriminatie, rellen en mensenrechtenschendingen. Eiser verwijst hierbij naar het arrest M.S.S. 2 en het arrest Tarakhel3. Zonder individuele garanties met betrekking tot de opvang voor eiser kan hij niet worden overgedragen. Verder is er in Kroatië geen adequate rechtsbijstand beschikbaar.
6. De rechtbank stelt voorop dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van de lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit voor Kroatië bevestigd in de uitspraak van 9 oktober 2024.4 Dit betekent dat de minister in beginsel ervanuit mag gaan dat Kroatië zijn internationale verplichtingen tegenover eiser zal nakomen en dat de behandeling van eiser in Kroatië niet in strijd zal zijn met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Kroatië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Daarvoor kan hij objectieve informatie over de werking van het asiel- en opvangsysteem in Kroatië overleggen of verklaringen afleggen over zijn eigen ervaringen aangaande het asiel- en opvangsysteem in Kroatië. Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal, in geval eiser aannemelijk maakt dat er sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.5
7. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de Afdeling in voornoemde uitspraak dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. In die uitspraak is geoordeeld dat Dublinclaimanten toegang hebben tot de asielprocedure, opvangvoorzieningen en ook tot rechtsbijstand. De verklaringen van eiser over de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Kroatië zijn onvoldoende om te spreken over structurele tekortkomingen ten aanzien van Kroatië. Daarbij heeft eiser deze verklaringen niet onderbouwd met documenten. Verder hebben de Kroatische autoriteiten met het claimakkoord gegarandeerd dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit de verdragen en Europese richtlijnen. Als eiser toch problemen ondervindt, mag van hem worden verwacht dat hij klaagt bij de Kroatische autoriteiten. Er is niet gebleken dat eiser dit heeft geprobeerd of dat dit voor hem niet mogelijk zal zijn. De situatie van eiser is niet te vergelijken met de situatie als bedoeld in arrest M.S.S.. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij een bijzonder kwetsbaar persoon is als bedoeld in arrest Tarakhel. De beroepsgrond slaagt niet.
2 EHRM 21 januari 2011, ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609.
3 EHRM 4 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
5 Zie punten 91-93 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, in de zaak Jawo.
Indirect refoulement
8. Voor zover eiser bedoelt dat hij bij overdracht aan Kroatië vreest voor indirect refoulement, oordeelt de rechtbank als volgt. Uit de uitspraak van het Hof van Justitie van 30 november 20236 en de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 20247 volgt dat er in een Dublinprocedure geen ruimte is voor het toetsen van het risico op indirect refoulement als gevolg van het beschermingsbeleid, en dat ook materiële meningsverschillen tussen lidstaten over de vraag wanneer een vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming, niet relevant zijn. Dit is anders wanneer niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Gezien hetgeen daarover hiervoor overwogen is, kan nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan worden. De rechtbank komt daarom niet toe aan het toetsen van indirect refoulement. De beroepsgrond slaagt niet.

Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening

9. Eiser stelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen aanleiding heeft gezien om de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dvo aan zich te trekken. Hiertoe voert eiser aan dat zijn ex-partner en drie kinderen in Duitsland wonen. Eiser heeft regelmatig telefonisch contact met zijn kinderen. Hij wil graag in de buurt van zijn kinderen blijven zodat hij hun kan bezoeken.
10. Paragraaf C2/5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) bepaalt dat de minister terughoudend gebruik maakt van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dvo, ook al is Nederland op grond van de in de verordening neergelegde criteria daartoe niet verplicht.
11. De rechtbank oordeelt dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat hij de aanvraag niet onverplicht aan zich had hoeven trekken omdat geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht aan Kroatië onevenredig hard is. De omstandigheid dat eisers kinderen in Duitsland wonen is geen bijzondere omstandigheid die maakt dat de overdracht getuigt van onevenredige hardheid waarop de minister de asielaanvraag van eiser aan zich had moeten trekken. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
6 ECLI:EU:C:2023:934.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 augustus 2025

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.