ECLI:NL:RBDHA:2025:1536

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
NL25.3672
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Iraanse vreemdeling en de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 februari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Iraanse vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. G.T. Cambier, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 23 januari 2025 was genomen. Dit besluit hield in dat aan eiser de maatregel van bewaring was opgelegd. Eiser stelde dat hij op onjuiste gronden was opgehouden, aangezien hij als Dublinclaimant rechtmatig verblijf had in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling was genomen omdat Tsjechië verantwoordelijk was voor de behandeling daarvan. Eiser had op 3 juni 2024 Nederland verlaten, waardoor zijn rechtmatig verblijf was geëindigd. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had gehandeld door eiser op grond van artikel 50, derde lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) op te houden.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren om een significant risico aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser voerde aan dat zijn medische situatie, waaronder een cyste die een operatie vereiste, niet voldoende was meegewogen in de belangenafweging. De rechtbank oordeelde echter dat de minister voldoende had gemotiveerd dat een lichter middel niet doeltreffend kon worden toegepast en dat eiser in het detentiecentrum toegang had tot noodzakelijke medische zorg. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.3672

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. G.S.S. de Kok),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 23 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1994 en de Iraanse nationaliteit te hebben.
Voortraject
2. Eiser voert aan dat hij op onjuiste grondslag is opgehouden. Eiser is Dublinclaimant, zodat hij rechtmatig verblijf heeft. Hij kon daarom niet worden opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw. De ophouding had daarom moeten geschieden op grond van artikel 50a, eerste lid, van de Vw. Om die reden is de daaropvolgende maatregel van bewaring onrechtmatig, aldus eiser.
3. De rechtbank stelt vast dat eisers asielaanvraag bij besluit van 22 april 2024 niet in behandeling is genomen, omdat Tsjechië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Dit besluit bevat tevens een overdrachtsbesluit, waarin is opgenomen dat eiser tot aan zijn overdracht aan Tsjechië rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Op 3 juni 2024 is eiser met onbekende bestemming vertrokken, zodat zijn rechtmatig verblijf hierdoor is geëindigd en is dit nadien niet meer gaan herleven door het feit dat hij zich weer heeft gemeld bij de opvang. [2] Reeds hierom heeft verweerder eiser terecht op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw opgehouden.
Maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [3] en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Als zware gronden [4] staan in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • 3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
  • 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
En als lichte gronden [5] staan in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
  • 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Verweerder heeft op zitting de zware grond 3e laten vallen.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval de zware grond 3b en alle lichte gronden feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht in de maatregel van bewaring om een significant risico aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Lichter middel
7. Eiser voert verder aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel vanwege zijn medische situatie. Hij heeft last van een cyste, waarvoor een operatie gepland stond op 29 januari 2025 om deze te verwijderen. Dit heeft door de oplegging van de maatregel van bewaring niet door kunnen gaan, zodat hij nog altijd veel pijn heeft van deze cyste. Verder heeft eiser last van mentale klachten vanwege zijn huidige situatie. Deze medische situatie is onvoldoende betrokken bij de belangenafweging om aan eiser een lichter middel op te leggen, zodat de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig is. Immers was verweerder voorafgaand aan de oplegging van de maatregel van bewaring op de hoogte van eisers medische situatie. Tot slot is de overdrachtstermijn opgeschort, zodat voldoende tijd was om de operatie door te laten gaan en tot een tijdige overdracht te komen.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend kan worden toegepast. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd voldoende zijn om een significant risico aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Ten aanzien van eisers medische situatie heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat hij detentieongeschikt is. Zoals verweerder voldoende heeft gemotiveerd in de maatregel van bewaring heeft eiser in het detentiecentrum toegang tot de voor hem noodzakelijke medische zorg, waarbij zijn medische situatie voldoende is betrokken. Dat eisers medische situatie reeds bij verweerder bekend was, maakt niet dat verweerder heeft moeten afzien van de oplegging van de maatregel van bewaring. Daarbij heeft een arts van de medische dienst bij het detentiecentrum aangegeven dat de medische noodzaak van de operatie om eisers cyste te verwijderen, ontbreekt, zodat ook deze situatie niet leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring. Verder is verweerder gehouden om eiser binnen de overdrachtstermijn over te dragen. Dat hier nog voldoende tijd voor is, maakt niet dat verweerder dan hoeft af te zien van de oplegging van de maatregel van bewaring om tot een spoedige overdracht te komen. Daarbij is de overdrachtstermijn opgeschort, omdat eiser eerder met onbekende bestemming was vertrokken. Dit heeft verweerder overigens in dit kader terecht aan eiser tegengeworpen.
Ambtshalve toets
9. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 6 februari 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.ABRvS 11 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1164.
3.Verordening (EU) nr. 604/2013.
4.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
5.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.