ECLI:NL:RBDHA:2025:15464
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag wegens verantwoordelijkheid van België
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder, de minister van Asiel en Migratie, heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 11 februari 2025 niet in behandeling genomen omdat België verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. De rechtbank heeft partijen verzocht om aan te geven of zij instemmen met een beslissing zonder zitting. Beide partijen hebben hiermee ingestemd, waardoor de rechtbank het onderzoek heeft gesloten zonder een zitting te houden.
De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of het beroep ontvankelijk is. In een bericht van 14 maart 2025 heeft verweerder aan de rechtbank laten weten dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde van eiser heeft op 31 juli 2025 aangegeven geen contact meer te hebben met eiser. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State mag worden aangenomen dat een vreemdeling die met onbekende bestemming is vertrokken, geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming in Nederland. Dit betekent dat eiser geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is en dat eiser geen recht heeft op vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, rechter, in aanwezigheid van J.F. Elzenaar, griffier, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.