In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2025 een beschikking gegeven over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van de minderjarige kinderen van de ouders, die een affectieve relatie hebben gehad. De moeder heeft verzocht om wijziging van de zorgregeling die eerder was vastgesteld op 30 november 2023, waarbij de kinderen bij de vader zouden verblijven van zondag tot maandag en om de week op woensdag. De moeder verzoekt nu om de kinderen iedere week van zaterdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de vader te laten verblijven. De vader verzet zich tegen deze wijziging en verzoekt de rechtbank om de moeder te bevelen de eerdere zorgregeling na te komen, met een dwangsom voor elke keer dat zij dit niet doet.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken en de zitting op 20 juni 2025, waar beide ouders aanwezig waren, evenals hun advocaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders sinds de eerdere beschikking in november 2023 een andere regeling hebben uitgevoerd, wat een wijziging van omstandigheden met zich meebrengt. De rechtbank heeft geprobeerd een vergelijk tussen de ouders te beproeven, maar dit heeft niet geleid tot overeenstemming.
De rechtbank oordeelt dat het in het belang van de kinderen is om een duidelijke zorgregeling vast te stellen, waarbij de kinderen wekelijks bij de vader verblijven van zaterdag 18.00 uur tot maandag naar school. De rechtbank wijst het verzoek van de moeder om de woensdagen te verdelen af, omdat dit tot meer conflicten tussen de ouders zou leiden. De rechtbank heeft ook het verzoek van de vader om een dwangsom op te leggen aan de moeder afgewezen, omdat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de zorgregeling niet nageleefd zou zijn. De proceskosten worden gecompenseerd, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.