Uitspraak
1.De procedure
- de conclusie van antwoord.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 augustus 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over een aannemingsovereenkomst voor dakrenovatie. [eiseres] heeft [gedaagde] aangesproken op schadevergoeding na gebrekkige uitvoering van de werkzaamheden. De overeenkomst werd gesloten eind 2022, en de werkzaamheden zijn op 30 januari 2023 uitgevoerd. Na de oplevering constateerde [eiseres] diverse gebreken, waaronder spijkers die door het dakbeschot waren geslagen. Ondanks herhaalde toezeggingen van [gedaagde] om de gebreken te herstellen, is dit niet gebeurd. [eiseres] heeft [gedaagde] in gebreke gesteld en uiteindelijk schadevergoeding gevorderd, die door een deskundige is begroot op € 22.475,13.
[gedaagde] betwistte de overeenkomst en stelde dat hij niet verantwoordelijk was voor de werkzaamheden, omdat zijn broer en schoonzus zonder zijn medeweten gebruik hadden gemaakt van zijn handelsnaam. De kantonrechter oordeelde echter dat er wel degelijk een overeenkomst tot stand was gekomen en dat [gedaagde] tekort was geschoten in de nakoming daarvan. De rechter wees de vordering van [eiseres] toe, inclusief de kosten van het deskundigenrapport, en veroordeelde [gedaagde] tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De uitspraak benadrukt de bescherming die artikel 25 lid 3 van de Handelsregisterwet biedt aan derden die te goeder trouw handelen.