ECLI:NL:RBDHA:2025:1563

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
NL24.49562 en NL24.49564
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Oeigoers echtpaar met minderjarige kinderen en zwangerschapscomplicaties in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 7 februari 2025, zijn de beroepen van een Oeigoers echtpaar en hun minderjarige kinderen tegen het niet in behandeling nemen van hun asielaanvragen door de minister van Asiel en Migratie aan de orde. De minister had de aanvragen op 11 december 2024 afgewezen, met de stelling dat Kroatië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvragen. De rechtbank heeft de beroepen op 31 januari 2025 behandeld, waarbij eisers, hun gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de asielaanvragen niet in behandeling zijn genomen, vooral gezien de medische en psychologische omstandigheden van de eisers, waaronder de zwangerschap van de vrouw en de jonge kinderen. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvragen opnieuw moet beoordelen, rekening houdend met de vernederende behandeling die eisers in Kroatië hebben ondergaan en de impact daarvan op hun gezondheid en welzijn. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen, waarbij ook de proceskosten van eisers worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.49562 en NL24.49564

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam 1] en [naam 2] , eisers,

V-nummers: [nummer 1] en [nummer 2] ,
mede namens hun minderjarige kinderen:

[naam 3] en [naam 4] ,

V-nummers: [nummer 3] en [nummer 4]
(gemachtigde: mr. M.F. Kiers),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. J.R. Sotthewes-de Jonge).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun asielaanvragen. De minister heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 11 december 2024 niet in behandeling genomen op de grond dat Kroatië hiervoor verantwoordelijk is.
1.1.
Eisers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknummers NL24.49563 en NL24.49565).
1.2.
De rechtbank heeft eisers beroepen en verzoeken om een voorlopige voorziening, op 31 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eisers, een tolk en de gemachtigde van de minister. Het onderzoek is gesloten op zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers aan de hand van hun beroepsgronden.
2.1.
De rechtbank verklaart de beroepen gegrond, omdat de minister onvoldoende gemotiveerd heeft dat er geen aanleiding bestaat om de asielaanvragen onverplicht aan zich te trekken. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. Eisers zijn van Oeigoerse afkomst, Chinese nationaliteit en zijn respectievelijk geboren op [datum 1] en [datum 2] . Eisers hebben twee minderjarige kinderen van 3 jaar en 8 maanden oud. Ook is eiseres zwanger en uitgerekend op [dag in] juni 2025. Eisers zijn op 9 december 2023 uit China vertrokken en op 10 juli 2024 Kroatië ingereisd.
3.1.
Eisers hebben verklaard dat zij in Kroatië zijn gedetineerd voor twee dagen en dat zij als criminelen behandeld zijn. Zo hebben eisers verklaard dat zij zich in het bijzijn van zowel mannen als vrouwen en hun kinderen moesten ontkleden, dat dit zichtbaar was vanaf de gang en dat zij zijn gevisiteerd. Eisers hebben onder dwang hun vingerafdrukken afgestaan, omdat hun is aangezegd dat zij anders terug moesten naar China. Eisers hebben tot slot aangegeven dat zij geen rechtshulp of tolk hebben gehad en dat zij na vrijlating bij de grens met Bosnië zijn afgezet. Vervolgens zijn eisers naar Nederland gereisd en hebben zij op 16 juli 2024 asiel aangevraagd.
3.2.
De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan, omdat eisers daar eerder asiel hebben aangevraagd. Kroatië heeft dit verzoek op 24 augustus 2024 aanvaard (het claimakkoord).
Bestreden besluit en beroep
4. Bij de bestreden besluiten heeft de minister de aanvragen van eisers niet in behandeling genomen. Zij is voornemens hen over te dragen aan Kroatië, omdat van het interstatelijke vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, omdat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat dit in strijd is met het belang van het kind en omdat er geen aanleiding bestaat om de aanvraag in Nederland te behandelen. Daartoe heeft de minister gesteld dat niet gebleken is dat Kroatië zich niet aan zijn internationale verplichtingen houdt.
5. Eisers kunnen zich hiermee niet verenigen. Op wat zij hebben aangevoerd gaat de rechtbank hierna in, voor zover dat van belang is.
Kan de minister ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan?
6. Eisers hebben het interstatelijke vertrouwensbeginsel bestreden. Eisers zijn het fundamenteel oneens met de jurisprudentie van de Afdeling. [2] Volgens hen is sprake van structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem. Uit de door de Afdeling betrokken informatie van het Centre for Peace Studies (CPS) van 19 januari 2024 en van het AIDA rapport van 10 juli 2024, blijkt dat Dublinclaimanten in Kroatië niet te onderscheiden zijn van asielzoekers en lopen beiden het risico om aan een
pushbackonderhevig te zijn, omdat dit in Kroatië op het hele grondgebied plaatsvindt. Ter onderbouwing is gewezen op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 21 oktober 2024. [3] Ook blijkt uit de door de Afdeling betrokken informatie van het Croatian Law Centre (CLC), van 18 juli 2024, dat de bezetting van de opvangcentra aanzienlijk is toegenomen. Kroatische rechtbanken hebben hun bezorgdheid geuit en de Ombudsman acht de omstandigheden in de opvang ontoereikend. Daarnaast hebben eisers aangevoerd dat zij niet wisten dat zij in Kroatië asiel hebben aangevraagd, nu zij als misdadigers zijn behandeld in plaats van vluchtelingen.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt bij de toepassing van de Dublinverordening is dat de minister mag uitgaan van het vermoeden dat lidstaten bij de behandeling van asielzoekers hun internationale verplichtingen zullen nakomen. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 13 september 2023 geoordeeld dat ten aanzien van Kroatië voor Dublinclaimanten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgaan. [4] De Afdeling heeft dit oordeel nadien diverse keren herhaald, bijvoorbeeld in haar gemotiveerde uitspraak van 9 oktober 2024. [5] In wat eisers hebben aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel dan dat van de Afdeling.
6.2.
Met betrekking tot de informatie van het CPS, van AIDA en van het CLC en de door eisers gestelde omstandigheden in dit verband, stelt de rechtbank vast dat de Afdeling deze al in haar uitspraken heeft betrokken. De Afdeling heeft daarover geoordeeld dat niet gebleken is dat er een reëel risico bestaat dat een Dublinclaimant onderhevig zal zijn aan een pushback, en dat geen sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure of opvangvoorzieningen. Dublinclaimanten hebben toegang tot opvang en rechtshulp. De overbezetting van de opvang in 2023 was tijdelijk en de Kroatische autoriteiten hebben zich toen actief ingezet om meer opvangplekken te creëren. Met de minister is de rechtbank van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij als Dublinclaimanten na terugkeer te vrezen hebben voor een pushback. De Kroatische autoriteiten hebben met het claimakkoord gegarandeerd dat zij de asielverzoeken van eisers in behandeling zullen nemen. Eisers hebben geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat dit anders is. Daartoe acht de rechtbank de verwijzing naar de uitspraak van 21 oktober 2024, onvoldoende. Voor zover in die zaak is gebleken dat één Dublinclaimant in Kroatië niet is geregistreerd, is daarmee nog niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure. De minister heeft in dit verband ook de verklaringen van eisers over hun ervaringen in Kroatië onvoldoende mogen achten, omdat deze omstandigheden zien op de periode na illegale inreis. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Had de minister aanvullende garanties moeten vragen bij Kroatië?
7. Eisers hebben verder aangevoerd dat de minister individuele garanties moest vragen met betrekking tot de opvang, omdat zij bijzonder kwetsbaar zijn. Daartoe is gesteld dat eiseres zwanger is en dat er jonge minderjarige kinderen betrokken zijn. Ter onderbouwing is gewezen op het arrest Tarakhel. [6]
7.1.
In het Tarakhel-arrest heeft het EHRM overwogen dat voor bijzonder kwetsbare personen aanvullende garanties gevraagd moeten worden, indien is aangetoond dat de betrokkene zonder die garanties geen toereikende zorg- en opvangvoorzieningen zal kunnen krijgen. De bewijslast in dit verband ligt bij de vreemdeling. [7]
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister op de zitting terecht overwogen dat eisers weliswaar kwetsbaar zijn, maar dat de zwangerschap en de betrokken minderjarige kinderen op zichzelf onvoldoende zijn om bijzondere kwetsbaarheid aan te nemen. Eisers hebben anderszins niet nader onderbouwd waarom zij als bijzonder kwetsbaar moeten worden aangemerkt. Daarnaast heeft de minister niet ten onrechte gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij zonder aanvullende garanties geen adequate zorg- en opvangvoorzieningen zullen ontvangen in Kroatië. In dit verband neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het eerder genoemde AIDA rapport, waar eisers naar hebben verwezen, volgt dat er opvang en voorzieningen voor kwetsbare asielzoekers aanwezig zijn. [8] Eisers hebben niet nader onderbouwd dat deze voorzieningen onvoldoende zijn.
Had de minister de aanvragen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling moeten nemen?
8. Eisers hebben tot slot aangevoerd dat overdracht aan Kroatië van onevenredige hardheid getuigt vanwege hun eerdere vernederende behandeling door de Kroatische autoriteiten, in strijd met artikel 3 van het EVRM [9] en artikel 4 van het Handvest. [10] De minister heeft dit ten onrechte niet beoordeeld. Ter onderbouwing is gewezen op uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 10 december 2024 [11] en van zittingsplaats Amsterdam van 2 januari 2025. [12] Ook is overdracht niet in het belang van het kind, omdat zij van de vernederende behandeling van hun ouders getuige zijn geweest. De minister heeft dit belang van het kind onvoldoende onderzocht, terwijl het in het belang van het kind is dat zij een rustig verblijf hebben zonder onzekerheden. Ter onderbouwing is gewezen op artikel 6 van de Dublinverordening en een uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2022. [13]
8.1.
Op grond van artikel 17 van de Dublinverordening kan de minister een asielaanvraag ook onverplicht in behandeling nemen. De minister beoordeelt dan of sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die bij overdracht leiden tot onevenredige hardheid. De minister maakt van deze bevoegdheid terughoudend gebruik; de rechtbank toetst het gebruik terughoudend.
8.2.
De rechtbank is met eisers van oordeel dat de minister in dit specifieke geval niet voldoende heeft gemotiveerd waarom zij geen aanleiding ziet om de asielaanvragen onverplicht aan zich te trekken. De rechtbank acht daartoe van belang dat de minister op de zitting heeft aangegeven dat zij de vernederende behandeling van eisers in Kroatië volgt, omdat zij geen reden ziet om deze ongeloofwaardig te achten. De minister heeft daarom niet weersproken dat eisers in Kroatië in detentie zijn gevisiteerd, dat eiseres is flauwgevallen en dat hun jong minderjarige kinderen hiervan getuige waren. Evenmin is weersproken dat eisers twee dagen gedetineerd zijn in een kamer met twaalf personen en dat zij geen maandverband, luiers of rechtshulp hebben gekregen. Eisers stellen niet ten onrechte dat sprake is geweest van een vernederende behandeling en dat hun minderjarige kinderen als gevolg van de stressvolle situatie klachten ervaren. Nu eisers vanaf de zienswijze hebben aangevoerd dat de eerdere behandeling in Kroatië gevolgen heeft voor hun gezondheidstoestand en die van hun minderjarige kinderen, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van bijzondere, individuele omstandigheden, op grond waarvan de minister moest motiveren waarom - met name gelet op het belang van de minderjarige kinderen en de zwangerschap van eiseres - de overdracht niet van onevenredige hardheid getuigt. [14] De rechtbank volgt de minister in deze zaak daarom niet in het standpunt dat de eerdere behandeling in Kroatië in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening geen rol speelt, omdat het is behandeld in het kader van het interstatelijke vertrouwensbeginsel. De rechtbank stelt verder vast dat de minister in de besluitvorming niet kenbaar heeft gemotiveerd dat overdracht niet van onevenredige hardheid getuigt, omdat onverkort is gesteld dat Kroatië zich aan zijn internationale verplichtingen houdt. In het licht van het voorgaande acht de rechtbank dat een ontoereikende en onvoldoende op deze zaak toegespitste motivering. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepen zijn gegrond, omdat de bestreden besluiten in strijd zijn genomen met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat eisers gelijk krijgen. De minister heeft onvoldoende gemotiveerd dat zij de asielaanvragen van eisers niet in behandeling neemt. De rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van de besluiten in stand te laten of mogelijkheid om zelf een beslissing te nemen. Dit omdat een nadere motivering aan de minister is. Ook draagt de rechtbank niet aan de minister op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus), omdat dit geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
10. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de minister een nieuw besluit moet nemen op de aanvragen van eisers, en daarbij rekening houdt met deze uitspraak.
11. Omdat de beroepen gegrond zijn krijgen eisers een vergoeding van hun proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de twee samenhangende zaken vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten van 11 december 2024;
  • draagt de minister op een nieuw besluit te nemen op de aanvragen van eisers, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend
binnen 1 weekna de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.ECLI:NL:RVS:2024:4037, herhaald in 24 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4037.
6.Arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 4 november 2014, zaak nr. 29217/12, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
8.AIDA Update 2023, van 10 juli 2024, pagina 104-107.
9.Het Verdrag voor de Bescherming van de Rechten van de Mens en Fundamentele Vrijheden.
10.Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
14.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 29 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1645.