ECLI:NL:RBDHA:2025:15647

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 augustus 2025
Publicatiedatum
21 augustus 2025
Zaaknummer
09/125878-25; 22/001279-23 (tul); 96/172598-23 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtreding van artikelen 5a en 107 WVW 1994 en diefstal van personenauto's met gevangenisstraf en schadevergoedingsmaatregelen

Op 21 augustus 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994 en diefstal van personenauto's. De verdachte, geboren in 1990 en op dat moment gedetineerd, werd beschuldigd van het rijden zonder geldig rijbewijs, rijden onder invloed van cocaïne, en het stelen van twee voertuigen. Tijdens de zitting op 7 augustus 2025 heeft de officier van justitie, mr. N. Snoep, gepleit voor bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M. Friperson, heeft vrijspraak bepleit voor enkele feiten en betwist dat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening kon worden bewezen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 22 april 2025 een zwarte Hyundai I30 heeft gestolen en op 23 april 2025 met deze auto gevaarlijk rijgedrag heeft vertoond, waaronder het negeren van stoptekens en het rijden met hoge snelheid. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder meldplicht bij de reclassering en opname in een zorginstelling. De rechtbank heeft ook schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen, waaronder een bedrag van €5.000,- aan verbalisant [verbalisant 1] en €3.015,09 aan [benadeelde 2]. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van deze bedragen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/125878-25; 22/001279-23 (tul); 96/172598-23 (tul)
Datum uitspraak: 21 augustus 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 7 augustus 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Snoep en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. M. Friperson naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich niet uitgelaten over de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten.
Voorts heeft de raadsvrouw vrijspraak van het onder 2 en 4 tenlastegelegde bepleit. Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft omwille van de leesbaarheid van het vonnis in de bijlage (
bijlage II) opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
3.4.1.
Overwegingen met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het onder 2 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Uit de bewijsmiddelen, in het bijzonder de door de politie uitgekeken beelden van de diefstal van een personenauto op 22 april 2025, kan niet worden afgeleid dat het de verdachte is die de auto wegrijdt. Daarnaast zou er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden zijn voor het ten laste gelegde oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De politie heeft de camerabeelden uitgekeken en gerelateerd dat op die beelden is te zien dat een man in beeld komt lopen, die gekleed is in een korte donkerkleurige en enigszins glimmende (dons)jas met horizontaal stikselpatroon en een beige broek.
Tijdens zijn politieverhoor heeft de verdachte verklaard dat zijn kleding in het gestolen voertuig lag. Het zou daarbij onder meer gaan om een zwarte jas van het merk Woolrich (pufferjas) en een volledig, lichtbruin of beige trainingspak. Deze kleding is in het voertuig aangetroffen en fotografisch vastgelegd.
Naar aanleiding van de verklaring van de verdachte en de uitgekeken camerabeelden heeft de politie nader onderzoek gedaan naar de in het voertuig aangetroffen kleding en vastgesteld dat de aangetroffen jas en trainingsbroek sterke gelijkenissen vertonen met de kledingstukken die op de camerabeelden te zien zijn. Zo komen de eigenschappen van de aangetroffen jas overeen met de jas en de broek die op de camerabeelden te zien zijn. De politie heeft hierover nog opgemerkt dat de aangetroffen broek een getailleerd model betrof, zoals ook te zien was bij de persoon op de camerabeelden.
De rechtbank overweegt dat – gelet op het bovenstaande – vast is komen te staan dat eigenschappen van de van verdachte aangetroffen kleding in het voertuig op essentiële punten overeenkomen met de beschrijving die de verdachte over die kleding gaf en ook sterke gelijkenis vertonen met de kleding gedragen door de persoon die de auto wegneemt. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat met de vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de persoon op de camerabeelden, de verdachte betreft. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat de verdachte bij zijn aanhouding een dag later ook in dit voertuig is aangetroffen.
Verder heeft de raadsvrouw betoogd dat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening ontbreekt. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Op de camerabeelden is te zien is dat de verdachte richting de auto liep en zijn hand uitstak ter hoogte van de hendel van het autoportier, het portier open trok en aan de passagierszijde van het voertuig binnenstapte. Vervolgens nam de verdachte enkele momenten de tijd om zich te verplaatsen naar de bestuurdersstoel en weg te rijden in de auto. Deze handelingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden uitgelegd dan dat de verdachte hiermee het oogmerk had om zich het voertuig wederrechtelijk toe te eigenen. De omstandigheid dat de verdachte zeer doelgericht te werk gaat, is geen omstandigheid die het oogmerk van de wederrechtelijkheid wegneemt.
3.4.2.
Overwegingen met betrekking tot het onder 4 tenlastegelegde
Voorts heeft de raadsvrouw zich met betrekking tot het onder 4 tenlastegelegde op het standpunt gesteld dat dit feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, omdat ook hier het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening niet zou kunnen worden bewezen. Volgens de raadsvrouw is er in het geval van de verdachte hooguit sprake van joyriding.
De rechtbank verwerpt dit betoog. Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte wel degelijk het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van de auto heeft gehad. De verdachte is in een rechte lijn op het bestuurdersportier van de auto afgelopen en nam plaats op de bestuurderstoel. Vervolgens is hij weggereden.
Door deze handelwijze is de verdachte als heer en meester over de auto gaan beschikken. De voornoemde handelingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het wegnemen van de auto, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte het oogmerk had om zich de auto wederrechtelijk toe te eigenen. Op geen enkele wijze is aannemelijk geworden dat hij voornemens was om de auto naar de Ambassade van [land] terug te brengen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Ten aanzien van feit 1:
hij op 23 april 2025 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig (zwarte Hyundai I30, voorzien van kenteken [kenteken 1] ), daarmee rijdende op de weg, te weten de [straatnaam] , zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door
- zonder (geldig) rijbewijs en
- onder invloed van cocaïne en
- met zeer hoge snelheid en
- het negeren van stoptekens van de politie en
- rechts in te halen en
- op de tegengestelde rijbaan te rijden en
- tegen de zijkant van de auto van [benadeelde 1] (grijze Opel Corsa, voorzien van
kenteken [kenteken 2] ) aan te rijden
- met hoge snelheid frontaal op een politievoertuig te botsen terwijl verbalisant [verbalisant 1]
in dat voertuig zat,
door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor anderen te duchten was;
Ten aanzien van feit 2:
hij op 22 april 2025 te ’s-Gravenhage een auto (zwarte Hyundai I30, voorzien van kenteken [kenteken 1] ), die aan [benadeelde 2] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Ten aanzien van feit 3:
hij op 23 april 2025 te 's-Gravenhage als bestuurder van een motorrijtuig (Hyundai I30, voorzien van kenteken [kenteken 1] ) heeft gereden op de weg, te weten de [straatnaam] , zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
De in deze te
nlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Ten aanzien van feit 4:
hij op 13 maart 2025 te ’s-Gravenhage een auto (blauwe BMW 730d, voorzien van kenteken [kenteken 3] ), die aan de ambassade van [land] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals die zijn geadviseerd door de reclassering. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd voornoemde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 3 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot hechtenis voor de duur van twee weken.
Ten slotte heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid om motorrijtuigen te besturen wordt opgelegd voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van twee jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om rekening te houden met het feit dat de verdachte bijna drieënhalve maand in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, dat hij zijn verantwoordelijkheid heeft genomen ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde en dat hij first offender is ter zake van overtreding van artikel 5a Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994).
Verder stelt de verdediging zich op het standpunt dat het LOVS-oriëntatiepunt ter zake van diefstal van een auto niet dienen te worden gevolgd, omdat dit oriëntatiepunt ziet op een gekwalificeerde diefstal en dat in deze zaak niet aan de orde is. Ook stelt de verdediging ten aanzien van de diefstal van de auto van de Ambassade van [land] dat de verdachte deze slechts een uur heeft gebruikt en er enkel een rondje mee heeft gereden. Gelet hierop dient eerder aansluiting te worden gezocht bij de richtlijnen van het openbaar ministerie ten aanzien van joyriding.
Ten slotte heeft de verdediging met betrekking tot het reclasseringsadvies over de verdachte d.d. 30 juli 2025 opgemerkt dat de verdachte gemotiveerd is om met de reclassering aan de slag te gaan en dat het een stevig plan van aanpak betreft, dat veel van de verdachte zal vragen. In dit verband heeft de verdediging verzocht om te volstaan met een straf waarbij het onvoorwaardelijk gedeelte gelijk is aan de reeds door de verdachte in voorlopige hechtenis doorgebrachte periode.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeer gevaarlijk rijgedrag door (onder meer) met hoge snelheid en onder invloed van cocaïne door de [straatnaam] te Den Haag te rijden, waarmee hij schade aan een ander voertuig heeft toegebracht en levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel te duchten was voor andere verkeersdeelnemers. De verdachte heeft hierbij stoptekens van de politie genegeerd, hetgeen resulteerde in een levensgevaarlijke politieachtervolging en een frontale botsing met het dienstvoertuig van verbalisant [verbalisant 1] . Dit alles heeft plaatsgevonden in het centrum van Den Haag, in een drukke straat waar zich mede gelet op het tijdstip vele andere weggebruikers (auto’s, fietsers en voetgangers) bevonden. Dat er geen andere slachtoffers zijn gevallen, is niet te danken aan het rijgedrag van de verdachte maar eerder aan het kordaat optreden van de politie. Het is verbalisant [verbalisant 1] geweest die de verdachte tot stilstand heeft kunnen brengen door ook zichzelf in een gevaarlijke positie te brengen. Uit haar slachtofferverklaring volgt dat de impact van voornoemd handelen op haar fysieke en mentale gesteldheid nog altijd enorm is en dat de vluchtpoging van de verdachte voor haar een dagelijks gevecht is geworden.
Daarbij komt dat de verdachte heeft gereden zonder rijbewijs en onder invloed van cocaïne en wilde ontkomen aan de politie. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Verder heeft de verdachte zich tweemaal schuldig gemaakt aan diefstal van een personenauto. Hiermee heeft hij bij de eigenaren van deze voertuigen schade en overlast veroorzaakt en er blijk van gegeven geen respect te hebben voor andermans eigendom.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 8 juli 2025. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij eerder is veroordeeld voor diefstal (meermaals) en voor het rijden zonder rijbewijs.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 30 juli 2025, waaruit volgt dat sprake is van instabiliteit op diverse leefgebieden en van een hoog recidiverisico. Zo zijn onder andere het middelengebruik en psychosociaal functioneren van de verdachte risicofactoren.
De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte aan hem op te leggen een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling (met de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang en het meewerken aan schuldhulpverlening en aan middelencontrole.
De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard zich te zullen houden aan voornoemde bijzondere voorwaarden indien de rechtbank deze aan hem zou opleggen.
Strafoplegging
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
De rechtbank zal een deel van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van meer personen, te weten benadeelde partij [verbalisant 1] en andere weggebruikers.
Gelet op de problematiek waarmee de verdachte kampt en het feit dat de reclassering het risico op recidive, letsel en het onttrekken aan de voorwaarden inschat als hoog, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van art. 14c van het Wetboek van Strafrecht (Sr) te stellen voorwaarden en het op grond van art. 14c Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Ontzegging van de rijbevoegdheid om motorrijtuigen te besturen
De rechtbank acht de bijkomende straf van een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden passend en geboden.
Gelet op het feit dat de verdachte op dit moment nog niet beschikt over enig rijbewijs, ziet de rechtbank aanleiding om deze straf geheel voorwaardelijk op te leggen.
De rechtbank zal de proeftijd vaststellen op twee jaren en daaraan de algemene voorwaarde verbinden dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Toepassing van artikel 9a Sr
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 107 WVW 1994. De officier van justitie heeft ten aanzien van dit feit gevorderd dat aan de verdachte hechtenis voor de duur van twee weken wordt opgelegd.
De rechtbank acht oplegging van een separate straf voor deze overtreding, gelet op de hoogte van de op te leggen straffen voor de overige strafbare feiten en de daaraan verbonden bijzondere voorwaarden alsmede de omstandigheden waaronder het feit is begaan, niet opportuun.
De rechtbank zal de verdachte ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde dan ook schuldig verklaren en bepalen dat aan hem daarvoor geen een straf of maatregel wordt opgelegd.
Voorlopige hechtenis
De verdediging heeft verzocht om de voorlopige hechtenis op te heffen dan wel te schorsen. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat de situatie van artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering zich zou voordoen, indien de rechtbank zou komen tot vrijspraak ten aanzien van de feiten 2 en 4.
Aangezien de rechtbank deze feiten wettig en overtuigend bewezen acht, worden de verzoeken om opheffing dan wel schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis afgewezen.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

7.1
Inleiding
Mevrouw [verbalisant 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 10.000,-, en te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade.
Daarnaast heeft de heer [benadeelde 2] zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 3.474,89, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat geheel uit materiële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [verbalisant 1] en [benadeelde 2] .
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1] dient te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Voorts heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] primair niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat zij vrijspraak heeft bepleit. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat de posten, die zien op de aanschaf van een TomTom en de aanschaf van een zonnebril, dienen te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat onvoldoende is gebleken dat de benadeelde partij deze schade heeft geleden en dat de noodzaak van het aanschaffen van een geheel nieuw navigatiesysteem ook niet is gebleken.
Voor het overige heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
7.4.1.
De vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 1 bewezen verklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 5.000,-.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op het restant van € 5.000,-, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien het beloop van het restant van de schade op dit moment nog niet evident is.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 23 april 2025, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Omdat de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
7.4.2.
Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [verbalisant 1]
De verdachte zal voor het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 april 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [verbalisant 1] .
7.4.3.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten van een TomTom-navigatiesysteem, autoverhuur, kosten openbaar vervoer en de geschatte waarde van de Hyundai i30 met kenteken [kenteken 1] , is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de onder 2 bewezen verklaarde feit, ter grootte van de ten aanzien van die posten gevorderde bedragen.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de posten van een zonnebril op sterkte, de factuur voor een tweede bestuurder bij de autoverhuur, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte gemotiveerd betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd.
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van € 3.015,09, bestaande uit materiële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 22 april 2025, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Omdat de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
7.4.4.
Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De verdachte zal voor het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.015,09, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 april 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 2] .

8.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vorderingen van 18 juni 2025 gevorderd dat de bij parketnummer 22/001279-23 door het Gerechtshof te Den Haag op 7 februari 2024 voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, alsmede de bij parketnummer 96/172598-23 door de kantonrechter in deze rechtbank op 4 maart 2024 voorwaardelijke opgelegde hechtenis voor de duur van één week, beiden ten uitvoer worden gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarden.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 22/001279-23 dient te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat voornoemde straf reeds in september 2024 ten uitvoer gelegd zou zijn.
Daarnaast heeft de verdediging met betrekking tot de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 96/172598-23 verzocht de proeftijd te verlengen dan wel deze om te zetten in een werkstraf.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Anders dan de raadsvrouw acht de rechtbank termen aanwezig voor toewijzing van de vorderingen van de officier van justitie van 18 juni 2025 tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf en hechtenis, waartoe de verdachte werd veroordeeld bij respectievelijk onherroepelijk geworden arrest van het Gerechtshof te Den Haag d.d. 7 februari 2024 en onherroepelijk geworden vonnis van de kantonrechter in deze rechtbank d.d. 4 maart 2024.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarden niet heeft nageleefd, doordat hij zich voor het einde van de proeftijden die bij voormeld vonnis en arrest waren opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat noch uit het dossier, noch uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de bij arrest met parketnummer 22/001279-23 voorwaardelijk opgelegde straf reeds ten uitvoer gelegd is. De enkele mededeling van de raadsvrouw op de terechtzitting is, zonder nadere onderbouwing, onvoldoende om dit aan te nemen.
Ten slotte ziet de rechtbank geen aanleiding om de proeftijd van de voorwaardelijk opgelegde straf met parketnummer 96/172598-23 te verlengen dan wel voornoemde straf om te zetten in een werkstraf.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 310 van het Wetboek van Strafrecht alsmede de artikelen 5a, 107, 176, 177, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals die ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994;
ten aanzien van feit 2:
diefstal;
ten aanzien van feit 3:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
ten aanzien van feit 4:
diefstal;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
10 (TIEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
5 (VIJF) MAANDEN, niet zal worden ten uitvoer gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde
proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich op uiterlijk binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Fivoor aan het adres Johanna Westerdijkplein 40 te Den Haag en zich daarna gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen blijft melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
en
- zich gedurende twaalf maanden van de proeftijd, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten, laat opnemen in een nader te bepalen zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, althans een soortgelijke intramurale instelling, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van deze instelling worden gegeven. De opname start zo snel mogelijk, afhankelijk van plaatsingsmogelijkheden. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst acht, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
en
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van Fivoor, de Waag of een soortgelijke zorgverlener te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen. De behandeling start zo spoedig mogelijk dan wel aansluitend aan de klinische opname. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk acht;
en
- zich – indien dat tijdens de proeftijd noodzakelijk is – laat behandelen door een nader door de reclassering te bepalen zorgverlener. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Indien daartoe aanleiding is, zoals bij een terugval in middelengebruik, bij overmatig middelengebruik of in geval van ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert zal, nadat dit door de rechter is bevolen, de veroordeelde zich laten opnemen in een zorginstelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt 7 weken of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt;
en
- gedurende de proeftijd verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten Exodus of een soortgelijke instelling, en zich houdt aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld. Het verblijf start zo spoedig mogelijk dan wel aansluitend aan de klinische opname. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
en
- gedurende de proeftijd meewerkt aan controle van het gebruik van cocaïne en cannabis om het middelengebruik te monitoren en zich verplicht ten behoeve van de naleving van deze controles mee te werken aan urineonderzoek;
geeft opdracht aan Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het – op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr – uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
veroordeelt de verdachte ter zake van feit 1 voorts tot:
een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor
6 (ZES) MAANDEN;
bepaalt dat deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde feit;
bepaalt dat ter zake van het
onder 3bewezen verklaarde feit
geen straf of maatregelwordt opgelegd;
de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 5.000,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 23 april 2025 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [verbalisant 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van benadeelde partij [verbalisant 1] ;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 april 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [verbalisant 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 60 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 3.015,09, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 22 april 2025 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde 2] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 2] ;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 3.015,09, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 april 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [benadeelde 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 40 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vorderingen tenuitvoerlegging van voorwaardelijk opgelegde straffen;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van het Gerechtshof te Den Haag d.d. 7 februari 2024, gewezen onder parketnummer 22/001279-23, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de kantonrechter in deze rechtbank d.d. 4 maart 2024, gewezen onder parketnummer 96/172598-23, te weten hechtenis voor de duur van één week.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Dantuma-Hieronymus, voorzitter,
mr. V.J. de Haan, rechter,
mr. H.G. Egter van Wissekerke, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. D.D. Jongen en mr. D.A. Goldstoff, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 augustus 2025.
Mr. A. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 23 april 2025 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig (zwarte Hyundai I30, voorzien van kenteken [kenteken 1] ), daarmee rijdende op de weg, te weten de [straatnaam] , zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door
- zonder (geldig) rijbewijs en/of
- onder invloed van cocaïne en/of
- met (zeer) hoge snelheid en/of
- het negeren van (een) stopteken(s) van de politie en/of
- rechts in te halen en/of
- op de tegengestelde rijbaan te rijden en/of
- tegen (de zijkant van) de auto van [benadeelde 1] (grijze Opel Corsa, voorzien van
kenteken [kenteken 2] ) aan te rijden
- ( met hoge snelheid) frontaal op een politievoertuig te botsen (terwijl verbalisant [verbalisant 1]
in dat voertuig zat),
door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
2
hij op of omstreeks 22 april 2025 te ’s-Gravenhage een auto (zwarte Hyundai I30, voorzien van kenteken [kenteken 1] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3
hij op of omstreeks 23 april 2025 te 's-Gravenhage als bestuurder van een motorrijtuig (Hyundai I30, voorzien van kenteken [kenteken 1] ) heeft gereden op de weg, te weten de [straatnaam] , zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
4
hij op of omstreeks 13 maart 2025 te ’s-Gravenhage een auto (blauwe BMW 730d, voorzien van kenteken [kenteken 3] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de ambassade van [land] en/of [naam] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n)
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;