ECLI:NL:RBDHA:2025:1565
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag van eiser, die samen met zijn gezin uit Syrië naar Nederland was gekomen, niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser had eerder al een asielaanvraag ingediend, maar deze was niet in behandeling genomen, wat leidde tot zijn uitzetting naar Kroatië. De rechtbank heeft op 24 januari 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk.
De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om de asielaanvraag van eiser in Nederland te behandelen, ondanks de sterke familiebanden en de omstandigheden waaronder eiser en zijn gezin naar Nederland zijn gekomen. De rechtbank wijst op het belang van gezinshereniging en de bescherming van het gezinsleven, zoals vastgelegd in de Dublinverordening. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht, omdat de minister niet heeft aangetoond dat er geen sprake is van onevenredige hardheid voor eiser door hem van zijn gezin te scheiden.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het besluit van de minister en draagt de minister op om opnieuw te beslissen op de aanvraag van eiser, rekening houdend met deze uitspraak. Eiser krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten, die door de minister moet worden betaald. De uitspraak is openbaar gemaakt op 7 februari 2025.