Op 18 februari 2025 heeft verzoekster beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op de aanvraag van haar referent voor een machtiging tot voorlopig verblijf als familie- en gezinslid. De aanvraag van de referent werd op 13 maart 2025 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen. Verzoekster heeft vervolgens het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien de minister alsnog heeft beslist hangende het beroep, is hij gedeeltelijk tegemoetgekomen aan het beroep van verzoekster. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen en de kosten vastgesteld op € 453,50, gebaseerd op de door een derde verleende rechtsbijstand.
De rechtbank heeft de minister veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot het genoemde bedrag. Deze uitspraak is gedaan op 21 augustus 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van P. Lukanika, griffier, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie.