In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser heeft zijn asielaanvraag op 15 december 2023 ingediend. De minister heeft op 4 maart 2024 Frankrijk verzocht om eiser over te nemen, wat door de Franse autoriteiten op 2 mei 2024 is geaccepteerd. De minister had de verplichting om eiser uiterlijk op 2 november 2024 over te dragen. Echter, op 27 augustus 2024 heeft de minister eiser geïnformeerd dat hij in de nationale procedure wordt opgenomen, omdat de minister op 7 maart 2024 de Franse autoriteiten had verzocht om de vrouw en kinderen van eiser over te nemen, wat niet rechtsgeldig was. Hierdoor is de minister verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijnen voor asielaanvragen die zijn ingediend tussen 1 januari 2023 en 1 januari 2024 zijn verlengd met negen maanden door het besluit WBV 2023/3. Dit betekent dat de termijn om te beslissen op de aanvraag van eiser nog niet was verstreken toen hij op 9 mei 2025 een ingebrekestelling indiende. De rechtbank oordeelt dat de ingebrekestelling prematuur was, waardoor niet is voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van beroep tegen het niet tijdig beslissen door de minister.
Daarom verklaart de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk. De rechtbank komt niet toe aan de vraag of er een bestuurlijke dwangsom is verbeurd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman op 12 augustus 2025.