ECLI:NL:RBDHA:2025:15723

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2025
Publicatiedatum
22 augustus 2025
Zaaknummer
AWB25/11228
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf door de minister van Buitenlandse Zaken op basis van onvoldoende sociale en economische binding met Gambia

Op 22 augustus 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van eiseres, een Gambiaanse, die een visum kort verblijf had aangevraagd om bij haar referent in Nederland te verblijven. De aanvraag werd op 10 januari 2025 door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen, waarna eiseres bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 30 april 2025 ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van beroep door eiseres. Tijdens de zitting op 22 augustus 2025 werd het beroep behandeld, waarbij de referent en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank heeft onmiddellijk na de zitting uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd van haar sociale en economische binding met Gambia, wat essentieel is voor de beoordeling van de visumaanvraag. De rechtbank concludeerde dat de minister in redelijkheid kon twijfelen aan het voornemen van eiseres om Nederland tijdig te verlaten, en dat de afwijzing van de aanvraag op basis van de Visumcode terecht was. Er werd geen proceskostenvergoeding toegekend, en tegen de uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 25/11228
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2025 in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres,

geboren op [geboortedatum] ,
van Gambiaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(referent: [naam 2] )
en

de minister van Buitenlandse Zaken, de minister,

(gemachtigde: mr. A.E. Geçer).

Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2025 heeft de minister de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een visum kort verblijf voor verblijf bij de heer [naam 2] (referent) afgewezen. Eiseres heeft tegen het besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 30 april 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 22 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de referent van eiseres en de gemachtigde van de minister.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen reden voor een proceskostenvergoeding.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiseres stelt dat zij aan alle voorwaarden voor een visum kort verblijf voldoet. Zij heeft een geldig paspoort, een retour vliegticket, de benodigde verzekeringen en zij heeft een garantstellingsverklaring. Daarnaast heeft zij kosten moeten maken voor de aanvraag.
3. In artikel 32 van de Visumcode [1] zijn de weigeringsgronden voor een visum opgenomen. Uit artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b van de Visumcode volgt dat een visum geweigerd moet worden als er een redelijke twijfel is over het voornemen van een vreemdeling om Nederland te verlaten voor afloop van de geldigheidsduur van het aangevraagde visum.
4. Het is aan de vreemdeling om aan te tonen dat hij aan de vereisten voor het gevraagde visum voldoet en om aan de hand van objectieve bewijsmiddelen aannemelijk te maken dat hij tijdig zal terugkeren naar het land van herkomst.
5. De rechtbank stelt vast dat eiseres in beroep geen nadere stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat eiseres sociale en economische binding heeft met Gambia. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de minister de aanvraag voor een visum kort verblijf heeft kunnen afwijzen, omdat er een redelijke twijfel is over de tijdige terugkeer van eiseres naar Gambia. Voor wat betreft de sociale binding heeft de minister mogen betrekken dat eiseres [leeftijd] jaar oud is, ongehuwd is, geen kinderen heeft en bij haar oma heeft gewoond. De halfbroer en halfzus van eiseres wonen in Gambia, maar op grond daarvan heeft de minister niet zonder meer sociale binding hoeven aannemen. Door eiseres is verder ook niet aangetoond dat er bijvoorbeeld zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen zijn voor eiseres om terug te keren naar Gambia. De minister heeft zich verder op het standpunt kunnen stellen dat eiseres haar werk als serveerster niet heeft onderbouwd met documenten, waardoor niet is aangetoond dat sprake is van economische binding met Gambia.
6. De rechtbank vindt ook dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom een garantstelling niet tot een ander oordeel leidt. In dit geval is sprake van een zeer geringe sociale en economische binding, zodat de garantsteller niet doorslaggevend kan zijn voor de vraag of eiseres tijdig zal terugkeren.
7. De minister heeft de aanvraag daarom terecht op grond van de Visumcode afgewezen, omdat hij in redelijkheid heeft kunnen twijfelen aan het voornemen van eiseres om het Schengengebied voor het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum te verlaten.

Conclusie

8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2025 door mr. R. Tesfai, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode.