In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 augustus 2025 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van Bouldercentrum Delfts Bleau B.V. tegen de tijdelijke omgevingsvergunning die is verleend voor het realiseren van een boulderhal in Delft. De vergunninghoudster had op 11 december 2024 een omgevingsvergunning aangevraagd, welke op 28 mei 2025 door het college van burgemeester en wethouders van Delft was verleend. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 22 augustus 2025 heeft de voorzieningenrechter het verzoek behandeld, waarbij de gemachtigden van de betrokken partijen aanwezig waren.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er volgens hem geen spoedeisend belang aanwezig was. Hij oordeelde dat er uiterlijk in november 2025 op het bezwaar van verzoekster beslist zal worden en dat de boulderhal niet eerder dan in januari 2026 open zal gaan. De werkzaamheden die in de tussentijd worden verricht, zijn niet onomkeerbaar en raken verzoekster niet in haar belang. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening niet toewijsbaar was, en dat er geen aanleiding was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. Tevens is partijen medegedeeld dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.