ECLI:NL:RBDHA:2025:15787

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2025
Publicatiedatum
25 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.37156
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 6, derde lid van de Vreemdelingenwet 2000 en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 augustus 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een eiser op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, die een V-nummer heeft, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij hem een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd. Dit besluit is genomen op 31 juli 2025. Eiser heeft in zijn beroep tevens verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft de zaak schriftelijk behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser op 14 augustus 2025 de gronden van het beroep heeft ingediend en de verweerder op 19 augustus 2025 heeft gereageerd. Het onderzoek is op 22 augustus 2025 gesloten.

De rechtbank overweegt dat indien de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet of niet gerechtvaardigd is, het beroep gegrond verklaard kan worden. Eiser heeft aangevoerd dat hij detentieongeschikt is vanwege medische problemen, waaronder diabetes, gordelroos en hoge bloeddruk. De rechtbank oordeelt echter dat de verweerder terecht heeft gesteld dat er geen andere, minder dwingende maatregelen dan de vrijheidsontnemende maatregel doeltreffend konden worden toegepast. Eiser heeft zijn medische klachten niet voldoende onderbouwd en heeft aangegeven geen medicatie nodig te hebben.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is en verklaart het beroep ongegrond. Ook het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter E.M.A. Vinken in aanwezigheid van griffier J.R. Froma en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.37156

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. T. Neijzen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. A.E. van Midden).

Procesverloop

1. Bij besluit van 31 juli 2025 (het bestreden besluit) is aan eiser met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
Partijen hebben toestemming verleend de zaak schriftelijk te behandelen. De gemachtigde van eiser heeft op 14 augustus 2025 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft hier op 19 augustus 2025 op gereageerd. De rechtbank heeft op 22 augustus 2025 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

2. Indien de rechtbank bij de beoordeling van het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 94, zesde lid, van de Vw het beroep gegrond.
3. Op grond van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang. Deze wordt niet opgelegd of voortgezet indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.
4. Eiser voert – kort samengevat – aan dat hij detentieongeschikt is vanwege zijn medische problemen. Eiser heeft diabetes, gordelroos en een hoge bloeddruk. Verweerder had daarom een lichter middel had moeten toepassen
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de vrijheidsontnemende maatregel doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij is van belang dat eiser zijn medische klachten niet met stukken heeft onderbouwd, terwijl dat wel op zijn weg ligt. Verweerder wijst daarbij terecht op de uitspraak van 12 juli 2023 van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. [1] Daarnaast acht de rechtbank van belang dat eiser in het gehoor voorafgaand aan de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel heeft aangegeven dat hij geen medicatie nodig of bij zich heeft. Verder is niet gebleken dat eiser niet bij de medische dienst van het detentiecentrum terecht kan voor zijn klachten. Voor het oordeel dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen en het grensbewakingsbelang had moeten prijsgeven, is daarom geen aanleiding.
7. Nu ook anderszins niet is gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is geweest, is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.A. Vinken, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.