In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. K. Taha, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie vanwege het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister ontving de aanvraag op 6 januari 2024 en had volgens de wet uiterlijk binnen zes maanden, dus voor 6 juli 2024, moeten beslissen. Eiser heeft de minister op 28 mei 2025 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep, wat de rechtbank niet belet om het beroep gegrond te verklaren. De rechtbank oordeelt dat de minister binnen zestien weken na de uitspraak een besluit moet nemen en legt een dwangsom op van € 100,- per dag bij overschrijding van de termijn, met een maximum van € 15.000,-. Tevens krijgt eiser een vergoeding van € 453,50 voor proceskosten, omdat hij juridische bijstand heeft ingeschakeld. De rechtbank volgt het 8+8-wekenmodel voor de beslistermijn, waarbij de minister binnen acht weken na de uitspraak een gehoor moet afnemen en binnen acht weken daarna een besluit moet nemen.