In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 augustus 2025 uitspraak gedaan in de beroepen van twee Gambiaanse vreemdelingen, eiseres en eiser, en hun minderjarige kind, tegen de vrijheidsbeperkende maatregel die hen door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De maatregel, die op 30 juni 2025 inging, verplichtte de vreemdelingen om te verblijven in de gemeente Emmen, in een VBL Gezinslocatie, omdat zij niet voldaan hadden aan hun vertrekplicht naar Gambia. De rechtbank heeft de beroepen op 22 augustus 2025 behandeld, waarbij zowel de eisers als hun gemachtigde en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers op 28 september 2021 een terugkeerbesluit hebben ontvangen, maar dat zij geen actie hebben ondernomen om terug te keren. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had geconcludeerd dat de eisers geen rechtmatig verblijf meer hadden en dat de vrijheidsbeperkende maatregel een geschikt middel was om hen te dwingen tot vertrek. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers verworpen en de beroepen ongegrond verklaard. De rechtbank benadrukte dat de maatregel ook in het belang van het minderjarige kind was, dat samen met de ouders in de VBL moest verblijven totdat het vertrek naar Gambia gerealiseerd kon worden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gemaakt, waarbij tegen deze uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.