ECLI:NL:RBDHA:2025:15925

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2025
Publicatiedatum
27 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.40261 en NL25.10648
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot intrekking verblijfsvergunning en uitzetting

Op 26 augustus 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, een Marokkaanse man, een voorlopige voorziening heeft gevraagd tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning, een terugkeerbesluit en een inreisverbod van 10 jaar. De minister van Asiel en Migratie had op 31 januari 2025 de verblijfsvergunning van verzoeker ingetrokken, wat leidde tot een beroep van verzoeker tegen dit besluit. De minister had aangekondigd verzoeker op 26 augustus 2025 uit te zetten naar Marokko. Verzoeker heeft op 25 augustus 2025 bezwaar gemaakt tegen deze uitzetting en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het belang van verzoeker om in Nederland te blijven zwaarder weegt dan de belangen van de minister, die stelde dat de uitzetting kosten met zich meebracht. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, waardoor de minister niet mocht overgaan tot uitzetting totdat er inhoudelijk op het beroep is beslist. Tevens is de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan verzoeker.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.40261 en NL25.10648
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[verzoeker], V-nummer: [V-nummer] , verzoeker
(gemachtigde: mr. S. Karkache),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. Y.D. Ancion).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om een voorlopige voorziening van verzoeker.
1.1.
Verzoeker is geboren op [1996] in Nederland. Verzoeker heeft de Marokkaanse nationaliteit en beschikt sinds 7 december 2000 over een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. In het besluit van 31 januari 2025, gehandhaafd in het besluit van 24 juli 2025, heeft de minister de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van verzoeker ingetrokken met ingang van 7 juli 2022 en heeft de minister aan verzoeker een terugkeerbesluit en een zwaar inreisverbod voor de duur van 10 jaar opgelegd.
1.2.
Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 24 juli 2025. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer NL25.37844. Verder heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is geregistreerd onder zaaknummer NL25.10648.
1.3.
De minister heeft verzoeker vervolgens op 22 augustus 2025 kenbaar gemaakt dat verzoeker op 26 augustus 2025 om 16:20 uur per vliegtuig zal worden uitgezet naar Marokko.
1.4.
Verzoeker heeft op 25 augustus 2025 bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen uitzetting en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is geregistreerd onder zaaknummer NL25.40261.
1.5.
Partijen hebben op 25 augustus 2025 op verzoek van de voorzieningenrechter een schriftelijk standpunt ingenomen.
1.6.
De voorzieningenrechter nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.1

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Verzoeker heeft een beroep gedaan op betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van griffierecht. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht dient te worden gehonoreerd, zodat verzoeker vrijgesteld is van de verplichting tot het betalen van griffierecht.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (voor zover hier van belang) kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de bevoegdheid tot feitelijke uitzetting voortvloeit uit het besluit van 24 juli 2025. Omdat verzoeker reeds beroep heeft ingesteld tegen dit besluit en een verzoek om voorlopige voorziening heeft ingediend dat connex is aan dit beroep, beschouwt de voorzieningenrechter de nadien in bezwaar en voorlopige voorziening ingediende gronden, onder verwijzing naar artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet, als aanvullende motivering van deze reeds lopende procedures.2
_______________________________
1. Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2 Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:353.
5. Gelet op het voorgaande is voor het zelfstandig behandelen van het verzoek om voorlopige voorziening met zaaknummer NL25.40261 geen juridische grondslag en zal verzoeker daarin niet-ontvankelijk worden verklaard.
6. De voorzieningenrechter overweegt vervolgens dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening omdat uit de schriftelijke aanzegging van de minister van 22 augustus 2025 blijkt dat verzoeker op 26 augustus 2025 om 16.20 uur vanuit strafrechtelijke detentie zal worden uitgezet naar Marokko.
7. De voorzieningenrechter is niet in staat om een voorlopig rechtmatigheidsoordeel te geven over de gronden van het beroep tegen het besluit van 24 juli 2025, gelet op de uiterst korte termijn die nog resteert alvorens de geplande vlucht en gelet op de omvang van de dossierstukken met betrekking tot de intrekking van de verblijfsvergunning van verzoeker na 28 jaar verblijf in Nederland en het opleggen van een terugkeerbesluit en zwaar inreisverbod van 10 jaar. De voorzieningenrechter beperkt zich daarom tot het maken van een belangenafweging en beoordeelt op basis daarvan of het verzoek aanleiding geeft voor het treffen van een ordemaatregel.
8. Op verzoek van de voorzieningenrechter hebben partijen hun belangen bij het toe- dan wel afwijzen van het verzoek uiteen gezet. De minister heeft naar voren gebracht dat zij verzoeker met strafonderbreking vanuit strafrechtelijke detentie wil uitzetten naar Marokko en dat de minister er belang bij heeft dat dit doorgaat omdat - kort gezegd - de omstandigheid dat verzoeker in detentie zit de Nederlandse staat geld en capaciteit kost terwijl verzoeker niet meer in Nederland mag of hoort te zijn en dat het verblijf van verzoeker op deze manier afbreuk doet aan het draagvlak voor vreemdelingen in de samenleving. Verder heeft de minister naar voren gebracht dat er groot belang is bij uitzetting met strafonderbreking omdat dit een goede stok achter de deur is. Als verzoeker namelijk na uitzetting, in weerwil van het opgelegde inreisverbod, terugkeert naar Nederland zal hij de rest van zijn straf in detentie moeten uitzitten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter betreffen de door de minister aangevoerde belangen grotendeels algemene belangen van de Nederlandse staat inzake kosten en capaciteit van detentie en wegen deze niet op tegen het door verzoeker naar voren gebrachte persoonlijke belang dat hij aanwezig blijft in Nederland zolang de rechtbank zich nog niet heeft uitgelaten over de in beroep voorliggende vraag of de minister zijn verblijfsvergunning mocht intrekken en aan hem een terugkeerbesluit en zwaar inreisverbod mocht opleggen. Verzoeker heeft er belang bij dat hij op de nog te plannen zitting aanwezig kan zijn. Bij uitzetting naar Marokko is dat gelet op het inreisverbod niet mogelijk. De voorzieningenrechter betrekt bij deze afweging ook dat toewijzing van de ordemaatregel niet zeer ingrijpend is, omdat daarmee op geen enkele wijze wordt vooruitgelopen op de uitkomst van de beroepsprocedure, terwijl verzoeker in Nederland strafrechtelijk gedetineerd blijft. Voor wat betreft de opmerkingen van de minister dat het verzoek onnodig laat is ingediend en dat het alsnog annuleren van de reeds geboekte vliegtickets voor verzoeker en drie escorts de Nederlandse maatschappij enorm veel geld kost, overweegt de voorzieningenrechter dat zij deze omstandigheden niet ten nadele van verzoeker in de belangenafweging betrekt omdat het de eigen keuze van de minister is geweest om een uiterst korte termijn te hanteren tussen de aanzegging van de voorgenomen vlucht op vrijdagmiddag 22 augustus 2025 om 14.00 uur en de daadwerkelijke vlucht op dinsdagmiddag 26 augustus 2025 om 16.20 uur, waarbij ook voor de minister kenbaar is dat de rechtbank nog niet heeft beslist op het beroep tegen het besluit van 24 juli 2025 en het daarmee reeds ingediende connexe verzoek.
9. Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek met zaaknummer NL25.10648 bij wijze van ordemaatregel toe, in die zin dat de minister verzoeker niet mag uitzetten totdat inhoudelijk op het beroep is beslist. Het verzoek met zaaknummer NL25.40261 verklaart de voorzieningenrechter niet-ontvankelijk.
10. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om de minister te veroordelen tot vergoeding van de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,00 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 907,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek met zaaknummer NL25.10648 toe en treft bij wijze van ordemaatregel de voorlopige voorziening dat het de minister verboden is om verzoeker uit te zetten totdat is beslist op het beroep;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan verzoeker;
  • verklaart het verzoek met zaaknummer NL25.40261 niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier. Deze uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
26 augustus 2025 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
26 augustus 2025
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.