ECLI:NL:RBDHA:2025:15955

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2025
Publicatiedatum
27 augustus 2025
Zaaknummer
AWB 25/15769 en NL25.36949
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de plaatsing van een asielzoeker in een Handhaving- en Toezichtlocatie na incident met geweld

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2025, wordt de rechtmatigheid beoordeeld van twee beroepen van eiser, een Iraakse asielzoeker, tegen besluiten van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de minister van Asiel en Migratie. Het eerste beroep betreft de plaatsing van eiser in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) na een incident op 22 juli 2025, waarbij eiser betrokken was bij fysiek geweld tegen een medebewoner. Het tweede beroep betreft een vrijheidsbeperkende maatregel die aan eiser is opgelegd. Eiser betoogt dat hij uit zelfverdediging heeft gehandeld en dat het COa ten onrechte heeft afgezien van een lichtere maatregel.

De rechtbank oordeelt dat de beroepen ongegrond zijn. De rechtbank stelt vast dat het COa op goede gronden heeft besloten tot de plaatsing van eiser in de HTL, gezien het ernstige geweldsincident waarbij eiser betrokken was. De rechtbank wijst erop dat eiser meerdere kansen heeft gehad om de-escalatie te zoeken, maar in plaats daarvan de confrontatie heeft opgezocht. De rechtbank concludeert dat het COa het incident terecht heeft gekwalificeerd als een incident met zeer grote impact en dat de opgelegde maatregel gerechtvaardigd is. Eiser krijgt geen gelijk en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 25/15769 en NL25.36949

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 augustus 2025 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Iraakse nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, het COa,

alsmede

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank twee beroepen. Het eerste beroep [1] van eiser is gericht tegen het besluit van het COa van 25 juli 2025, waarbij het COa heeft besloten om eiser per 25 juli 2025 in een HTL [2] in Hoogeveen te plaatsen (het plaatsingsbesluit). [3] Het tweede beroep [4] van eiser is gericht tegen het besluit van de minister van 25 juli 2025 om hem een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw [5] op te leggen. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
Eiser heeft op 8 augustus 2025 gronden van beroep ingediend. Het COa heeft op
20 augustus 2025 gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 22 augustus 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. De minister en het COa hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.
Beoordeling door de rechtbank
2. De beroepen zijn ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt en daarom ook geen vergoeding van de proceskosten. Hierna legt de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Het beroep gericht tegen het plaatsingsbesluit
Het incident dat heeft geleid tot het plaatsingsbesluit
3. Uit de verslaglegging van het COa blijkt - samengevat - het volgende. Op 22 juli 2025 heeft een incident plaatsgevonden op de opvanglocatie in Wageningen. Aan de hand van camerabeelden heeft het COa geconstateerd dat eiser direct betrokken is geweest bij het ontstaan en voortduren van fysiek geweld gericht tegen een medebewoner. Eiser heeft actief de confrontatie met deze medebewoner opgezocht, heeft meerdere keren het initiatief tot fysiek geweld genomen en is betrokken geweest bij meerdere momenten van groepsgeweld. Eiser heeft escalerend gedrag vertoont, heeft niet terughoudend gehandeld en heeft actief ingegrepen op momenten waarop de situatie mogelijk tot rust gebracht had kunnen worden. De trap van eiser tegen het hoofd/nek van de medebewoner, terwijl deze op de grond zat en door meerdere anderen werd belaagd, heeft het COa gekwalificeerd als een ernstige en doelgerichte poging om de medebewoner fysiek letsel toe te brengen.
3.1.
Het COa heeft het hiervoor weergegeven incident gekwalificeerd als een incident met zeer grote impact. Het COa heeft daarom besloten om eiser in de HTL te plaatsen.
Beroepsgronden van eiser
4. Eiser betoogt - samengevat - dat hij op het AZC [6] heeft gewerkt als kapper en de betreffende medebewoner heeft leren kennen als een agressief persoon. Zo wilde hij direct geholpen worden door eiser en is hij agressief geworden op het moment dat eiser hem heeft medegedeeld dat hij op zijn beurt moet wachten. De medebewoner heeft eiser beledigd en bedreigd en heeft een foto gemaakt van eiser. Eiser was bang dat de medebewoner iets zou doen met de foto en is daarom naar de medebewoner gegaan. Ook voert eiser aan dat hij uit zelfverdediging heeft gehandeld en dat hij ten onrechte als dader en/of aanstichter wordt gezien. Eiser betoogt dat hij een rustig persoon is en niet eerder betrokken is geweest bij (ernstige) incidenten. Tegen deze achtergrond heeft het COa dan ook ten onrechte afgezien van een lichter middel. Van een incident met zeer grote impact is geen sprake geweest. Het COa-besluit is onzorgvuldig tot stand gekomen dan wel gebrekkig gemotiveerd en dient daarom te worden vernietigd. Dat anderen zich met het incident hebben bemoeid kan niet aan hem worden toegerekend, aldus eiser.
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat onderaan pagina 1 in het plaatsingsbesluit staat vermeld: “
HTL-maatregel na herhaalde incidenten/getoonde gedrag met grote of zeer grote impact.” Zowel in het verweerschrift als ter zitting heeft het COa aangegeven dat dit een kennelijke verschrijving is, omdat de HTL-maatregel immers is opgelegd op basis van het op 22 juli 2025 plaatsgevonden incident. Deze opmerking staat in een ander lettertype weergegeven dan de rest van het besluit en uit het besluit volgt bovendien ook duidelijk dat de maatregel op basis van één enkel incident is opgelegd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van een kennelijke verschrijving en niet van een rechtmatigheidsgebrek.
6. Verder is de rechtbank van oordeel dat het COa op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft besloten tot plaatsing van eiser in de HTL en dat het COa terecht geen lichtere maatregel aan eiser heeft opgelegd. Zoals al uiteengezet in rechtsoverweging 3. volgt uit de COa-verslaglegging op basis van camerabeelden dat eiser op 22 juli 2025 zich fysiek heeft misdragen tegen een medebewoner. Eiser heeft de feitelijke gang van zaken ook niet betwist. Op basis van de door het COa geschetste gang van zaken oordeelt de rechtbank dat het COa het incident, in overeenstemming met het Maatregelenbeleid, terecht heeft gekwalificeerd als een incident met een zeer grote impact. [7] Eisers stelling dat hij uit zelfverdediging heeft gehandeld, volgt de rechtbank niet. Hiervoor acht de rechtbank van belang dat uit de verslaglegging van het COa en het verweerschrift blijkt dat eiser meerdere malen de kans heeft gehad om te de-escaleren, maar desondanks opnieuw de confrontatie met de medebewoner heeft opgezocht. Nadat eiser zich had losgerukt uit de houtgreep die door de medebewoner werd toegepast, had hij ervoor kunnen kiezen om weg te lopen en bij het COa melding te maken van het incident. In plaats daarvan heeft eiser de medebewoner, die op dat moment op de grond zat, tegen het hoofd geschopt. Eisers stelling dat de medebewoner daarbij niet ernstig gewond is geraakt, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de ernst van eisers gedrag. De omstandigheid dat eiser niet eerder betrokken is geweest bij incidenten, maakt dat oordeel niet anders. Eiser heeft ook voor het overige geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht die aanleiding hadden moeten geven voor het opleggen van een lichter middel.
7. Het beroep gericht tegen het plaatsingsbesluit is ongegrond.
Het beroep gericht tegen de vrijheidsbeperkende maatregel
8. Omdat het beroep tegen het plaatsingsbesluit ongegrond is en de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op dat besluit, oordeelt de rechtbank dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel ook ongegrond moet worden verklaard en wijst het verzoek tot schadevergoeding af.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen-Telman, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier, op 27 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.AWB 25/15769.
2.Handhaving- en Toezichtlocatie.
3.Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.
4.NL25.36949.
5.Vreemdelingenwet 2000.
6.Asielzoekerscentrum.
7.Onder gedragingen met een zeer grote impact wordt, zoals volgt uit het Maatregelenbeleid van het COa, onder andere verstaan “