In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Algerijnse nationaliteit, op 31 december 2021 een aanvraag ingediend voor een reguliere verblijfsvergunning op niet-tijdelijke humanitaire gronden. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 12 mei 2022 afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het bestreden besluit van 5 februari 2025 bevestigde de afwijzing. Eiser heeft beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 19 juni 2025 werd het beroep behandeld, waarbij de rechtbank constateerde dat er procesbelang was, ondanks dat eiser met onbekende bestemming was vertrokken uit de opvang. De rechtbank heeft de belangenafweging onder artikel 8 EVRM beoordeeld, waarbij de minister aanvankelijk het paspoortvereiste hanteerde, maar dit later liet vallen. De rechtbank oordeelde dat de minister een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek had, omdat relevante informatie niet was meegedeeld in het bestreden besluit. De rechtbank vernietigde het besluit en oordeelde dat de minister een nieuw besluit op bezwaar moest nemen, waarbij de door eiser aangevoerde feiten en omstandigheden beter in de belangenafweging betrokken moesten worden. De rechtbank heeft de minister ook veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.721,-.