ECLI:NL:RBDHA:2025:16004

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.38281
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht

Op 25 augustus 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. R.T. Laigsingh, en de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 26 mei 2025 een maatregel van bewaring opgelegd aan de eiser op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Deze maatregel was eerder door de rechtbank getoetst in een uitspraak van 10 juni 2025. De minister heeft de rechtbank op 14 augustus 2025 geïnformeerd over het voortduren van de bewaring, wat door de rechtbank als een beroep van de eiser werd beschouwd. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 21 augustus 2025 gesloten en besloten dat de zaak niet op zitting behandeld zou worden.

De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of de maatregel van bewaring rechtmatig was. De toetsing vond plaats aan de hand van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring tot het sluiten van het onderzoek op 3 juni 2025 rechtmatig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vervolgkennisgeving van de minister tijdig was ingediend en dat de minister voldoende voortvarend werkte aan de uitzetting van de eiser. De beroepsgronden van de eiser werden ongegrond verklaard.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de maatregel van bewaring in stand blijft. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen, en de minister hoeft de proceskosten van de eiser niet te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.38281

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

1. De minister heeft op 26 mei 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op dit eerste
beroep heeft zij beslist met haar uitspraak van 10 juni 2025. [1]
1.2.
De minister heeft de rechtbank op 14 augustus 2025 van het voortduren van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep.
1.3.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.4.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 21 augustus 2025 gesloten en bepaald dat de zaak niet op een zitting zal worden behandeld. [2]

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
2. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2.1.
Uit de uitspraak van 10 juni 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of het voortduren van de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 3 juni 2025) rechtmatig is.
Is de vervolgkennisgeving tijdig ingediend?
3. Eiser brengt naar voren dat hij niet kan nagaan of de vervolgkennisgeving binnen de vastgestelde termijn is ingediend omdat de laatste uitspraak in de zaak niet is gevoegd.
3.1.
Uit de (gepubliceerde) uitspraak van 10 juni 2025 volgt dat het onderzoek op 3 juni 2025 gesloten is. De vervolgkennisgeving van de minister is ingediend op 14 augustus 2025 en is daarmee binnen de termijn van 75 dagen verstuurd. De rechtbank toetst het voortduren van de bewaring binnen de termijn van drie maanden. [3] De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser?
4. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Na 24 juli 2025 lag het op de weg van de minister om zo snel mogelijk een andere presentatiedatum te plannen bij de ambassade. Na ruim drie weken is er nog steeds geen verzoek gedaan vanuit de minister richting de autoriteiten. Met een snelle presentatiedatum kan er eerder en sneller beslist worden op de aanvraag om een laissez-passer.
4.1.
Uit de voortgangsrapportage volgt dat er op 2 juni 2025 een aanvraag om een laissez-passer is verzonden aan de vertegenwoordiging van Algerije, dat er op 12 juni 2025 en in juli 2025 twee keer is gerappelleerd, dat er op 20 juni 2025 en 15 juli 2025 vertrekgesprekken zijn gehouden met eiser en dat er op 24 juli 2025 een presentatie in persoon was gepland bij de diplomatieke vertegenwoordiger van Algerije. Uit de voortgangsrapportage volgt ook dat eiser niet is verschenen bij deze presentatie en dat hij op diezelfde dag schriftelijk is gepresenteerd en dat zijn aanvraag om een laissez-passer in onderzoek blijft. Gelet hierop werkt de minister nog steeds voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
5. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor het voortduren van deze maatregel niet (langer) is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de maatregel van bewaring in stand blijft. Daarom wijst de rechtbank ook het verzoek om schadevergoeding af. De minister hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 10 juni 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:10051.
2.Dit is mogelijk op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000.
3.Zie de uitspraak van Rb. Den Haag (zp Arnhem) 6 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2726.
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.