ECLI:NL:RBDHA:2025:16012
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag van een Syrische vreemdeling
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van een Syrische vreemdeling die in beroep ging tegen het niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag was op 6 december 2023 ingediend, en volgens de wet moet de minister binnen zes maanden beslissen. Echter, door het besluit WBV 2023/3, dat op 27 januari 2023 in werking trad, zijn de beslistermijnen voor asielaanvragen die zijn ingediend tussen 1 januari 2023 en 1 januari 2024 met negen maanden verlengd. Dit betekent dat de minister in dit geval tot uiterlijk 6 maart 2025 de tijd had om te beslissen.
Daarnaast gold er voor Syrië een besluitmoratorium van 14 december 2024 tot en met 13 juni 2025, waardoor de beslistermijn voor asielaanvragen van vreemdelingen uit Syrië met een jaar is verlengd. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van eiser onder het toepassingsbereik van het moratorium valt, wat betekent dat de minister uiterlijk op 6 september 2025 moet beslissen. Eiser heeft de minister op 20 juni 2025 in gebreke gesteld en op 11 juli 2025 beroep ingesteld. De rechtbank oordeelde dat het beroep prematuur was, omdat de beslistermijn nog niet was verstreken, en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.