ECLI:NL:RBDHA:2025:16109

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
AWB 25/14583 en NL25.32826
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van twee beroepen tegen besluiten van het COA en de minister van Asiel en Migratie met betrekking tot vrijheidsbeperkende maatregelen en plaatsing in een HTL

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 28 augustus 2025, worden twee beroepen van eiser, een Syrische asielzoeker, beoordeeld. Het eerste beroep is gericht tegen het besluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) van 7 juli 2025, waarin eiser werd geplaatst in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) in Hoogeveen. Het tweede beroep betreft een vrijheidsbeperkende maatregel die door de minister van Asiel en Migratie is opgelegd. Eiser heeft op 18 juli 2025 gronden van beroep ingediend, waarop de minister op 13 augustus 2025 heeft gereageerd. De zitting vond plaats op 15 augustus 2025 in Groningen, waar eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de minister en het COA.

De rechtbank oordeelt dat de beroepen ongegrond zijn. Eiser had een medebewoner fysiek aangevallen, wat door camerabeelden werd bevestigd. De rechtbank concludeert dat het COA het incident terecht heeft gekwalificeerd als een incident met een zeer grote impact. Eiser's argumenten over zelfverdediging en de omstandigheden rondom het incident werden niet overtuigend bevonden. De rechtbank stelt vast dat de gedragingen van eiser niet gerechtvaardigd waren en dat de opgelegde maatregelen door het COA en de minister in overeenstemming waren met het beleid. Eiser krijgt geen schadevergoeding en er wordt geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

De uitspraak is gepseudonimiseerd gepubliceerd en er is een mogelijkheid tot hoger beroep tegen het besluit van het COA, maar niet tegen de vrijheidsbeperkende maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 25/14583 en NL25.32826

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 augustus 2025 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum]
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer:] ,
(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, het COa,

alsmede

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank twee beroepen. Het eerste beroep van eiser is gericht tegen het besluit van het COa van 7 juli 2025. In dat besluit heeft het COa besloten om eiser vanaf 7 juli 2025 in een HTL [1] in Hoogeveen te plaatsen (het plaatsingsbesluit). [2] Het tweede beroep van eiser richt zich tegen het besluit van de minister van dezelfde datum om hem een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw [3] op te leggen. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
Eiser heeft op 18 juli 2025 gronden van beroep ingediend, waarop de minister op 13 augustus 2025 een verweerschrift heeft ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 15 augustus 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen op de rechtbank in Groningen. Ook is een tolk verschenen. De minister en het COa hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek in alle zaken op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De beroepen zijn ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt en ook geen vergoeding in de proceskosten. Hierna legt de rechtbank hoe zij tot dit oordeel komt.
Het beroep gericht tegen het plaatsingsbesluit
Het incident dat heeft geleid tot het plaatsingsbesluit
3. Uit de verslaglegging van het COA blijkt – kort samengevat – het volgende. Op 4 juli 2025, omstreeks 17:30 uur, heeft eiser op de galerij van de eerste etage van gebouw 41 van de opvanglocatie [plaats], samen met een medebewoner, een derde medebewoner (bewoner C) fysiek aangevallen door hem te schoppen en meerdere keren met zijn rechtervuist op het hoofd van deze medebewoner te slaan. Beeldmateriaal van de camera’s bevestigt dit gedrag. De vuistslagen hebben geleid tot verwondingen aan het hoofd en de neus van het slachtoffer, waarna behandeling noodzakelijk was bij de huisartsenpost. Zes politieagenten zijn daarbij nodig geweest om de situatie volledig te de-escaleren. Eiser en de andere medebewoners zijn vervolgens aangehouden en overgebracht naar het politiebureau. Het COa heeft dit incident en het gedrag van eiser gekwalificeerd als een incident met een zeer grote impact.
Beroepsgronden van eiser
4. Eiser stelt dat medebewoner C degene is die is begonnen met het gevecht. Uit de verslaglegging blijkt dat C al ontstemd en opgefokt was omdat er spullen van hem waren ontvreemd. C maakte drukke handgebaren, waarna een schermutseling ontstond waarbij hij door een andere bewoner werd tegengehouden. Dit wijst er op dat de agressie van C uitging.
4.1.
Verder stelt eiser dat hij handelde uit zelfverdediging en ter bescherming van andere bewoners, waaronder zijn partner en een vriendin, die allebei ook jonge kinderen hebben. Eiser verricht ook zorg- en opvoedingstaken voor de kinderen van zijn partner. Volgens eiser schold C iedereen uit, toonde hij agressief gedrag en had hij een mes bij zich. Eiser wilde C daarom kalmeren. Gelet hierop is overplaatsing naar de HTL een onevenredig zware bestraffing.
4.2.
Ook merkt eiser op dat het incident op 4 juli 2025 heeft plaatsgevonden en dat het COa op 7 juli 2025 een gesprek met eiser hierover heeft gehad. De oplegging van de HTL-maatregel heeft plaatsgevonden drie dagen na het incident. Dit is volgens eiser ook een indicatie dat het incident niet als een incident met grote en/of zeer grote impact wordt gezien. Anders zou eiser namelijk direct zijn overgeplaatst naar de HTL.
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank ziet in wat eiser naar voren heeft gebracht geen aanleiding om te twijfelen aan de verslaglegging van het COa. De stelling van eiser dat hij heeft gehandeld uit zelfverdediging, heeft hij niet aannemelijk gemaakt. In de verslaglegging wordt duidelijk beschreven wat er op de camerabeelden van het incident is te zien. Daaruit volgt dat eiser, op de momenten dat hij door anderen op afstand wordt gehouden en zich kon terugtrekken tot twee maal toe opnieuw de confrontatie opzocht met C. Dat wijst niet op zelfverdediging. Eiser heeft zijn stelling ook niet onderbouwd met verklaringen van anderen of met ander ondersteunend bewijs waaruit blijkt dat het anders is gegaan dan beschreven. Het is dan ook voldoende aannemelijk dat de gedragingen zoals door het COa beschreven, zich hebben voorgedaan.
5.1.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat het COa het incident terecht heeft gekwalificeerd als een incident met een zeer grote impact nu het gaat om agressie of geweld met als doel de ander ernstig fysieke schade toe te brengen. Zoals hiervoor overwogen, gaat de rechtbank uit van de verslaglegging van het COa. Hieruit volgt onder meer dat eiser C meerdere keren heeft geslagen, geschopt en met zijn rechtervuist op het hoofd heeft geslagen. Deze vuistslagen hebben geleid tot verwondingen aan het hoofd en de neus van C. Dat eiser dit zou hebben gedaan ter bescherming van andere medebewoners, waaronder ook de kinderen van zijn vriendin van wie hij de zorgtaken op zich zou hebben genomen, rechtvaardigt zijn gedrag niet en doet niets af aan de ernst en impact van het incident. Ook het feit dat de oplegging van de maatregel drie dagen na het incident heeft plaatsgevonden, doet hieraan niet af. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het enige tijd vergde om zorgvuldig onderzoek te verrichten, de camerabeelden te verkrijgen en deze vervolgens te bekijken en te beschrijven.
5.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat het COa, in overeenstemming met het Maatregelenbeleid en voldoende deugdelijk gemotiveerd, heeft besloten tot de oplegging van het plaatsingsbesluit. De rechtbank overweegt dat de door eiser aangevoerde omstandigheden geen contra-indicatie vormen voor het opleggen van het plaatsingsbesluit. Verder heeft eiser ook geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht die aanleiding hadden moeten geven om van het beleid van het COa af te wijken.
5.3.
Het beroep gericht tegen het plaatsingsbesluit is ongegrond.
Het beroep gericht tegen de vrijheidsbeperkende maatregel
6. Omdat het beroep tegen het plaatsingsbesluit ongegrond is en de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op dat besluit, oordeelt de rechtbank dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel ook ongegrond moet worden verklaard en wijst het verzoek tot schadevergoeding af.

Conclusie en gevolgen

7. Dat betekent dus dat eiser geen gelijk krijgt en dat het COa het besluit tot plaatsing in de HTL mocht nemen en ook de minister de vrijheidsbeperkende maatregel mocht nemen. Eiser krijgt dus ook geen schadevergoeding. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond.
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, op 28 augustus 2025 en gepseudonimiseerd gepubliceerd op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter is buiten staat te tekenenEen afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Handhaving- en Toezichtlocatie.
2.Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.
3.Vreemdelingenwet 2000.