ECLI:NL:RBDHA:2025:16143

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.38320
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Duitsland en risico op indirect refoulement

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 28 augustus 2025 uitspraak gedaan in een asielzaak. Eiser, een Algerijnse nationaliteit, heeft in het verleden meerdere asielaanvragen ingediend in Nederland en Duitsland. De rechtbank behandelt het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat zijn asielaanvraag van 5 juli 2025 niet in behandeling is genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser stelt dat er een risico op indirect refoulement bestaat, omdat hij vreest dat hij na overdracht aan Duitsland onmiddellijk naar Algerije zal worden uitgezet, waar hij een risico loopt op onmenselijke behandeling. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er systematische tekortkomingen zijn in de asielprocedure in Duitsland. De door eiser overgelegde uitspraken van het Verwaltungsgericht Berlin zijn niet voldoende om aan te tonen dat asielzoekers geen toegang krijgen tot de asielprocedure. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoeft te worden genomen en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.38320

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

In het besluit van 13 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland daarvoor verantwoordelijk is.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak buiten zitting.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1993 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Op 7 juli 2020 heeft eiser voor het eerst asiel aangevraagd in Nederland. Deze aanvraag is door verweerder niet in behandeling genomen op grond van de Verordening (EU) Nr. 604/2013 (Dublinverordening) omdat eiser eerder in Duitsland asiel heeft aangevraagd. Vervolgens is eiser op 14 oktober 2020 overgedragen aan de autoriteiten van Duitsland om aldaar zijn asielprocedure te doorlopen. In de jaren daarna is eiser diverse keren Nederland weer ingereisd, waarop steeds een besluit tot overdracht aan Duitsland is gevolgd.
3. Deze zaak gaat over eisers asielaanvraag van 5 juli 2025. In het bestreden besluit heeft verweerder deze aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Volgens verweerder zijn de autoriteiten van Duitsland nog steeds verantwoordelijk voor het behandelen van eisers asielaanvraag. Uit onderzoek in het Eurodac-systeem is namelijk gebleken dat eiser eerder, op 7 mei 2018 en op 19 januari 2023, asiel heeft aangevraagd in Duitsland. In het Eurodac-systeem registreren de lidstaten van de Europese Unie aan de hand van vingerafdrukken onder meer waar en wanneer een vreemdeling asiel heeft aangevraagd. Op 18 juli 2025 hebben de Duitse autoriteiten het verzoek om eiser terug te nemen geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening.
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat verweerder het risico op indirect refoulement miskent. Daarmee bedoelt hij dat verweerder niet in zijn beoordeling heeft betrokken dat er een risico bestaat dat de autoriteiten van Duitsland hem na overdracht meteen zullen uitzetten naar Algerije. Daar stelt eiser een risico te lopen op onmenselijke behandeling zoals bedoeld in de artikelen 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Gelet op het artikel waarop de acceptatie van het terugnameverzoek is gebaseerd, is zijn asielaanvraag in Duitsland namelijk al afgewezen. Daarnaast komt Duitsland zijn verplichtingen jegens asielzoekers volgens eiser niet na, omdat er bij controles aan de buitengrens illegale
pushbacksplaatsvinden. Daarmee wordt bedoeld dat immigranten in strijd met het recht niet de kans wordt geboden om op Duits grondgebied een verblijfsrechtelijke procedure te doorlopen. Hierbij wijst eiser op een tweetal uitspraken van het Verwaltungsgericht Berlin van 2 juni 2025, ECLI:DE:VGBE:2025:0602.6L191.25.00 en ECLI:DE:VGBE:2025:0602.6L192.25.00. Dit had volgens eiser voor verweerder aanleiding moeten zijn om zijn asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Binnen de Europese Unie geldt als belangrijk uitgangspunt dat de lidstaten er over en weer op kunnen vertrouwen dat het Europese recht wordt nageleefd. Bij het beantwoorden van de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor het behandelen van een asielaanvraag, kan alleen van dit uitgangspunt worden afgeweken als een asielzoeker aannemelijk maakt dat er in de verantwoordelijke lidstaat sprake is van systematische tekortkomingen in de asielprocedure of in de opvangvoorzieningen. Dit staat in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening.
6. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er in Duitsland sprake is van dergelijke systematische tekortkomingen. De door hem overgelegde uitspraken van het Verwaltungsgericht Berlin zijn daarvoor niet voldoende. Daaruit blijkt namelijk niet dat asielzoekers die gecontroleerd op grond van de Dublinverordening worden overgedragen stelselmatig geen toegang krijgen tot de asielprocedure en de opvangvoorzieningen.
7. Dit brengt mee dat er vanuit moet worden gegaan dat eiser na overdracht aan Duitsland in overeenstemming met het Europese recht zal worden behandeld. In dat kader zijn de Duitse autoriteiten gebonden aan de verplichting om eiser niet uit te zetten als dat in strijd zou zijn met de artikelen 3 van het EVRM en 4 van het Handvest. Die verplichting geldt ook als er een eerdere asielaanvraag van eiser in Duitsland is afgewezen. Anders dan eiser aanvoert, heeft verweerder dit overigens al in de motivering van het bestreden besluit betrokken. Gelet hierop kan een beoordeling van de gestelde risico’s die eiser in Algerije loopt in deze procedure niet plaatsvinden. Dit volgt ook uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2359.
8. Verder brengt dit mee dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om eisers asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
9. De conclusie is dat het beroep kennelijk ongegrond is. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Het bestreden besluit blijft in stand. Eiser krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 28 augustus 2025 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.