In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Somalische eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag beoordeeld. Eiseres, die stelt de Somalische nationaliteit te hebben, heeft op 30 juli 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 3 december 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond, met de stelling dat eiseres de minister zou hebben misleid over haar nationaliteit. De rechtbank heeft op 23 januari 2025 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende gemotiveerd heeft waarom eiseres zou hebben geprobeerd de minister te misleiden. De rechtbank wijst op een zorgvuldigheidsgebrek, aangezien eiseres pas in beroep beschikking kreeg over het volledige dossier, waardoor zij niet adequaat kon reageren op de afwijzingsgronden. De rechtbank concludeert dat de minister de taalanalyse, die als basis voor de afwijzing diende, niet zorgvuldig heeft toegepast en dat de conclusie dat eiseres niet herleidbaar is tot de spraakgemeenschap in Zuid-Somalië op onjuiste gronden berust. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Eiseres krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.814,00.