ECLI:NL:RBDHA:2025:1616

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
NL24.46464
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en dwangsom voor minister van Asiel en Migratie

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser had op 27 juli 2022 zijn eerste asielaanvraag ingediend, waarna de minister Italië verzocht om eiser over te nemen. Dit verzoek werd op 16 oktober 2022 geaccepteerd, maar de minister heeft eiser op 30 december 2022 laten weten zijn aanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank constateert dat de minister niet tijdig heeft gehandeld, waardoor de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de aanvraag op 17 april 2023 bij de minister kwam te liggen. De rechtbank oordeelt dat de minister uiterlijk op 17 oktober 2023 had moeten beslissen, maar dat de beslistermijn is verlengd tot 17 juli 2024 door een nieuw besluit dat op 27 september 2022 in werking trad.

Eiser heeft op 10 mei 2023 een nieuwe asielaanvraag ingediend, maar de rechtbank stelt vast dat de minister niet van eiser mocht verlangen dat hij een nieuwe aanvraag indiende. De rechtbank oordeelt dat de minister in gebreke is gebleven en dat het beroep van eiser gegrond is. De rechtbank legt de minister een termijn van zes weken op om alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 453,50. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 3 februari 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.46464
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. D. van Elp)
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat de minister volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: aanvraag).

Overwegingen

De rechtbank vindt een zitting niet nodig en heeft partijen gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1
Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2
Is het beroep van eiser gegrond?
3. De minister dient uiterlijk zes maanden na ontvangst van een asielaanvraag een beschikking te geven.3 Indien de minister onderzoekt of de aanvraag niet in behandeling dient te worden genomen4, vangt de zesmaandentermijn aan op het moment waarop
1. Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Artikel 6:2, onder b, en 6:12, tweede lid, van de Awb.
3 Artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4 Artikel 30 van de Vw.
overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.5
4. Eiser heeft op 27 juli 2022 zijn eerste asielaanvraag in Nederland ingediend. Op 15 augustus 2022 heeft de minister Italië verzocht om eiser over te nemen6. De Italiaanse autoriteiten hebben dit verzoek (fictief) geaccepteerd op 16 oktober 2022. De minister heeft eiser daarom bij beschikking van 30 december 2022 schriftelijk laten weten zijn aanvraag niet in behandeling te nemen.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser vervolgens niet tijdig aan Italië is overgedragen en dat de minister per 17 april 2023 verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. De minister had dus in beginsel uiterlijk op 17 oktober 2023 op de aanvraag moeten beslissen.7
6. Sinds 27 september 2022 is het besluit met kenmerk WBV 2022/22 van kracht.8 Dit besluit heeft tot gevolg dat de beslistermijnen van asielaanvragen die op 27 september 2022 nog niet waren verstreken met negen maanden zijn verlengd. Dit geldt ook voor asielaanvragen die zijn ingediend vóór 1 januari 2023. De asielaanvraag van eiser valt onder het toepassingsbereik van dit besluit. Dit betekent dat de beslistermijn in zijn zaak met negen maanden is verlengd en eindigde op 17 juli 2024.
7. Eiser heeft op 10 mei 2023 een nieuwe asielaanvraag ingediend. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 4 maart 20249 volgt echter dat de minister niet van eiser mocht verlangen dat hij een nieuwe aanvraag indiende. De minister had, als gevolg van het verstrijken van de overdrachtstermijn, alsnog definitief op de aanvraag van 27 juli 2022 moeten beslissen.
8. Eiser heeft de minister op 8 november 2024 in gebreke gesteld. Eiser heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Het beroep is daarom gegrond.

Welke beslistermijn legt de rechtbank aan de minister op?

9. De rechtbank geeft de minister in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen. Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.10
10. Uit de beschikbare stukken blijkt dat eiser inmiddels is gehoord op zijn asielmotieven. De rechtbank stelt verder vast dat de termijn van 21 maanden11 waarbinnen de minister de asielaanvraag van eiser moet hebben behandeld, is overschreden. De rechtbank overweegt dat de 21-maandentermijn ziet op de beslistermijn. Dit moet worden onderscheiden van de nadere beslistermijn die de rechtbank met deze uitspraak oplegt. Bij het bepalen van een passende nadere beslistermijn maakt de rechtbank een afweging. Daarbij moet zij rekening houden met zowel het belang van een snelle als een zorgvuldige besluitvorming.12 De omstandigheid dat de 21-maandentermijn is overschreden, is één van de aspecten die de rechtbank in deze afweging meeweegt
5 Artikel 42, zesde lid, van de Vw.
6 Artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening.
7 Artikel 42, eerste lid, van de Vw.
8 Staatscourant van 26 september 2022, nr. 25755.
10 Artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.
11 Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.
.
11. De rechtbank bepaalt dat de minister binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de minister om binnen deze termijn op zorgvuldige wijze een besluit te nemen. Omdat de 21-maandentermijn is overschreden, legt de rechtbank een kortere nadere beslistermijn op dan de ABRvS met het 8+8-wekenmodel heeft ontwikkeld in haar uitspraak van 8 juli 202013.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
12. In het geval het bestuursorgaan niet tijdig heeft beslist, dan draagt de bestuursrechter het bestuursorgaan op om dit binnen een bepaalde termijn alsnog te doen. De bestuursrechter verbindt aan het niet naleven daarvan een dwangsom.14 Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) bepaald dat deze bepalingen niet van toepassing zijn op een besluit op een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De ABRvS heeft echter in haar uitspraak van 30 november 202215 geoordeeld dat deze bepaling uit de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend is. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de minister wél opdraagt om binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en dat de bestuursrechter aan het niet naleven door de minister een dwangsom verbindt.
13. De rechtbank verbindt aan haar uitspraak een dwangsom overeenkomstig het beleid dat de rechtbanken in dit verband hebben vastgesteld.16 De rechtbank bepaalt in deze zaak dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de minister de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
Heeft de minister een bestuurlijke dwangsom verbeurd?
14. Eiser heeft de rechtbank verzocht om de hoogte van de bestuurlijke dwangsom vast te stellen.
15. Het bestuursorgaan verbeurt een bestuurlijke dwangsom aan een betrokkene als het niet op tijd een beslissing neemt. Op grond van de Tijdelijke wet wordt geen bestuurlijke dwangsom verbeurd als de minister niet tijdig beslist op een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De vraag ontstond of dit in strijd was met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. De ABRvS heeft
12 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
14 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
16 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
Zie https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/Paginas/extra-dwangsom.aspx.
in haar uitspraak van 30 november 202217 geoordeeld dat het opschorten van de bestuurlijke dwangsom geen strijd oplevert met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. Daarmee staat vast dat de minister geen bestuurlijke dwangsom is verschuldigd als hij te laat beslist op een dergelijke aanvraag.
Conclusie en gevolgen
16. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat de minister binnen zes weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als de minister dat niet doet, verbeurt hij een dwangsom.
17. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De minister moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
03 februari 2025

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.