ECLI:NL:RBDHA:2025:16160

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
C/09/669583 / FA RK 24-5106
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen, partneralimentatie en verdeling huwelijksgemeenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 juli 2025 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die op [datum] 2021 in Turkije zijn gehuwd. De vrouw verzoekt om de echtscheiding uit te spreken, partneralimentatie vast te stellen en de verdeling van de huwelijksgemeenschap te regelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de echtelijke woning in de huwelijksgemeenschap valt, omdat deze voor meer dan de helft is gefinancierd met een geldlening. De vrouw heeft een partneralimentatie van € 680,- per maand verzocht, welke door de rechtbank is toegewezen, rekening houdend met de financiële situatie van beide partijen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de Turkse rechtbank onbevoegd is om beslissingen te nemen over het gezag over hun minderjarige kind, dat sinds 27 november 2023 onder toezicht staat en in een pleeggezin verblijft. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw om het gezag te regelen en de alimentatie te bepalen toegewezen, maar de verzoeken om de Turkse rechtbank onbevoegd te verklaren zijn afgewezen. De rechtbank heeft de verdeling van de huwelijksgemeenschap geregeld, waarbij de echtelijke woning moet worden getaxeerd en de man de mogelijkheid krijgt om deze over te nemen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, gezien de aard van de procedure.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 24-5106 (echtscheiding) / FA RK 24-7153 (verdeling)
Zaaknummers: C/09/669583 (echtscheiding) / C/09/673567 (verdeling)
Datum beschikking: 31 juli 2025

Scheiding

Beschikking op het op 15 juli 2024 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. T. Kocabas te Zoetermeer.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. P.G.M. Lodder te Utrecht.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift van de zijde van de vrouw, ingekomen op 15 juli 2024;
  • het bericht van 12 augustus 2024, met bijlage, van de zijde van de vrouw;
  • het verweerschrift met zelfstandige verzoeken van de zijde van de man;
  • de brief van 23 mei 2025, met bijlagen, van de zijde van de man;
  • de brief van 23 mei 2025, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
  • het bericht van 3 juni 2025, met bijlage, van de zijde van de man;
  • de brief van 4 juni 2025, met bijlagen, van de zijde van de man.
Op 5 juni 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw met haar advocaat en een tolk, de heer E.S. Madran, alsmede de man met zijn advocaat.
Na de zitting heeft de rechtbank het volgende stuk ontvangen:
  • de brief van 20 juni 2025, met bijlage, van de zijde van de vrouw;
  • de brief van 14 juli 2025, met bijlagen, van de zijde van de man;
  • het bericht van 16 juli 2025 van de zijde van de vrouw.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd op [datum] 2021 te [plaats 1] , Turkije.
- Zij zijn de ouders van het volgende minderjarige kind:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2023 te [geboorteplaats] .
- De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] .
- [minderjarige] staat sinds 27 november 2023 onder toezicht van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering en is uit huis geplaatst in een pleeggezin.
- De man heeft de Nederlandse nationaliteit en de vrouw heeft de Turkse nationaliteit.

Verzoek en verweer

De vrouw verzoekt nu de echtscheiding uit te spreken en:
  • uit te spreken dat de Turkse rechtbank onbevoegd is om beslissingen te nemen ten aanzien van het gezag over [minderjarige] en voor recht te verklaren dat beide partijen belast zijn met het gezag over [minderjarige] ;
  • met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheiding een door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van € 780,- per maand vast te stellen;
  • de verdeling van de huwelijksgemeenschap te gelasten conform het voorstel van de vrouw,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De man voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Daarnaast verzoekt de man zelfstandig de echtscheiding uit te spreken en, voor zover nodig, te bepalen dat partijen met het gezag over [minderjarige] bekleed blijven, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.

Beoordeling

Toelaten stukken man
Op de zitting van 5 juni 2025 heeft de rechtbank de man in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken nadere stukken over te leggen aangaande de financiering van de echtelijke woning. Uiteindelijk heeft de advocaat van de man pas op 14 juli 2025 stukken ingediend, zonder dat om uitstel is verzocht. Namens de vrouw is bij bericht van 16 juli 2025 op de stukken van de man gereageerd. Hoewel de stukken van de man ruim buiten de verleende termijn zijn ingekomen, zal de rechtbank deze stukken toch toelaten. Het is immers in het belang van partijen dat een juridisch juiste beslissing wordt genomen.
Echtscheiding
Rechtsmacht
Nu beide echtgenoten hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot de verzoeken tot echtscheiding rechtsmacht toe.

Ouderschapsplan

Door partijen is geen ouderschapsplan overgelegd zoals bepaald in artikel 815, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid de verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, zesde lid, Rv).
De zoon van partijen is uit huis geplaatst en verblijft voor langere periode in een pleeggezin. Naar het oordeel van de rechtbank kan gezien deze bijzondere situatie niet van partijen worden verwacht dat zij een ouderschapsplan overleggen. De rechtbank zal partijen dan ook, ondanks het ontbreken van een door beide partijen ondertekend ouderschapsplan, ontvangen in hun verzoeken tot echtscheiding met nevenvoorzieningen.

Toepasselijk recht

De rechtbank zal krachtens artikel 10:56, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) Nederlands recht op de verzoeken tot echtscheiding toepassen.

Inhoudelijke beoordeling

Beide partijen stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat de daarop steunende, over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar zijn.
Gezag
De vrouw verzoekt uit te spreken dat de Turkse rechtbank onbevoegd is om beslissingen te nemen ten aanzien van het gezag over [minderjarige] en voor recht te verklaren dat beide partijen belast zijn met het gezag over [minderjarige] . Zij heeft deze verzoeken gedaan omdat de man nadat zij haar verzoekschrift tot echtscheiding heeft ingediend een echtscheidingsprocedure in Turkije is gestart. In het kader van de echtscheidingsprocedure in Turkije heeft de man verzocht het gezag over [minderjarige] aan hem toe te wijzen. Op de zitting is namens de man toegezegd dat de procedure in Turkije zal worden ingetrokken. De rechtbank heeft niet meer van de zijde van de man vernomen of dit ook daadwerkelijk is gebeurd.
De rechtbank zal de verzoeken van de vrouw afwijzen. Zij kan niet voor recht verklaren dat de Turkse rechtbank onbevoegd is om beslissingen te nemen ten aanzien van het gezag over [minderjarige] . De Turkse rechtbank zal moeten beoordelen of zij bevoegd is naar de omstandigheden op dat moment. Dat op dit moment beide partijen belast zijn met het gezag over [minderjarige] volgt uit de (Nederlandse) wet. De vrouw heeft dan ook geen belang bij een verklaring voor recht ter zake.
In het licht van het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de man om, voor zover nodig, te bepalen dat partijen met het gezag over [minderjarige] bekleed blijven, ook afwijzen.
Partneralimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het alimentatieverzoek.
Op het verzoek tot alimentatie voor de vrouw zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.

Inhoudelijke beoordeling

Behoefte van de vrouw
De rechtbank zal de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw conform de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie berekenen aan de hand van de hofnorm. Hierbij wordt de behoefte van de onderhoudsgerechtigde vastgesteld op 60% van het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van het uiteengaan van partijen. Partijen zijn begin 2024 uit elkaar gegaan.
Tussen partijen is niet in geschil dat aan de zijde van de vrouw moet worden uitgegaan van een inkomen van € 11.768,- bruto per jaar. Rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vrouw ten tijde van het uiteengaan op € 981,- per maand.
De man heeft een eenmanszaak (taxibedrijf). Blijkens de overgelegde stukken bedroeg zijn winst in 2022 € 44.472,-, in 2023 € 42.895,- en in 2024 € 32.992,-. Voor de berekening van het NBI van de man ten tijde van het uiteengaan van partijen zal de rechtbank uitgaan van de gemiddelde winst over 2022, 2023 en de eerste helft van 2024, zijnde ((€ 44.472,- +
€ 42.895,- + € 16.496,-) / 2,5 =) € 41.545,-. Rekening houdend met de zelfstandigenaftrek, de MKB winstvrijstelling, de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet berekent de rechtbank het NBI van de man ten tijde van het uiteengaan op € 2.996,- per maand.
De rechtbank berekent de behoefte van de vrouw op basis van bovenstaande conform de hofnorm op € 2.386,- netto per maand in 2024 (60% van (€ 981,- + € 2.996,-)). Geïndexeerd naar 2025 bedraagt de behoefte van de vrouw € 2.541,- netto per maand.
Aanvullende behoefte van de vrouw
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw op dit moment een NBI heeft van gemiddeld € 2.120,- per maand.
Met inachtneming van het eigen inkomen van de vrouw is er sprake van een netto aanvullende behoefte van € 421,- per maand en een bruto aanvullende behoefte van € 784,- per maand.
De rechtbank gaat voorbij aan het standpunt van de man dat de vrouw meer inkomen zou kunnen verwerven. De vrouw heeft een contract voor 30 uur per week en maakt daarnaast overuren. Naar het oordeel van de rechtbank spant de vrouw zich voldoende in om haar verdiencapaciteit volledig te benutten.
Door de man is nog aangevoerd dat de vrouw niet behoeftig is omdat zij het tot nu toe ook heeft gered zonder een bijdrage van hem. Ook hier gaat de rechtbank niet in mee. De vrouw heeft toegelicht dat zij tot voor kort in een opvang of bij vrienden sliep en dat zij pas onlangs een eigen woning toegewezen heeft gekregen. Hierdoor zijn haar lasten recent gestegen. In dat licht bezien is er nu wel degelijk sprake van behoeftigheid.
Draagkracht van de man
Voor de berekening van de financiële draagkracht van de man zal de rechtbank uitgaan van de gemiddelde winst over 2022, 2023 en 2024, zijnde ((€ 44.472,- + € 42.895,- + € 32.992,-) / 3 =) € 40.120,-. Rekening houdend met de zelfstandigenaftrek, de MKB winstvrijstelling, de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet berekent de rechtbank het NBI van de man op € 2.911,- per maand.
Voor de bepaling van de draagkracht van de man zal de rechtbank conform de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie de draagkrachtformule van 60% x [NBI – (0,3 x NBI + 1.310)] toepassen. Hieruit volgt een draagkracht van de man van € 437,- per maand (60% x [2.911 – (873 + 1.310)]). Gebruteerd komt dit neer op € 680,- per maand.
Omdat de draagkracht van de man lager is dan de aanvullende behoefte van de vrouw, wordt de vast te stellen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw begrensd tot de hoogte van de draagkracht van de man.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat de man vanaf de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand een partneralimentatie moet betalen van € 680,- per maand.
Aanhechten berekeningen
De door de rechtbank gemaakte berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Verdeling huwelijksgemeenschap
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot de verzoeken tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
Op het huwelijksvermogensstelsel van partijen is de Verordening huwelijksvermogensstelsels van toepassing. Niet is gesteld of gebleken dat partijen ten aanzien van het huwelijksvermogensstelsel een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht.
Krachtens artikel 26, eerste lid, onder a van de Verordening wordt het huwelijksvermogensstelsel beheerst door het Nederlandse recht, nu partijen na de huwelijkssluiting hun eerste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hebben gevestigd in Nederland.
Inhoudelijke beoordeling
De man en de vrouw zijn gehuwd op [datum] 2021. Nu gesteld noch gebleken is dat zij huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, moet worden aangenomen dat zij zijn gehuwd in de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen.
Een wettelijke beperkte gemeenschap van goederen betreft alle goederen die reeds vóór de aanvang van de gemeenschap aan de echtgenoten gezamenlijk toebehoorden, en alle overige goederen van de echtgenoten, door ieder van hen afzonderlijk of door hen tezamen vanaf de aanvang van de gemeenschap tot haar ontbinding verkregen, en verder alle gemeenschappelijke schulden die de echtgenoten bij aanvang van de gemeenschap al hadden en alle tijdens deze gemeenschap ontstane schulden.
Bij de verdeling van de gemeenschap van goederen moet als uitgangspunt worden genomen dat partijen in gelijke mate delen in de baten van de gemeenschap, terwijl ieder de lasten van de gemeenschap voor de helft moet dragen. Als wettelijke peildatum voor het vaststellen van de omvang (en de saldi) van de huwelijksgemeenschap geldt de datum van indiening van het verzoekschrift, zijnde 15 juli 2024.
Door partijen zijn de volgende vermogensbestanddelen naar voren gebracht:
1. de echtelijke woning te ( [postcode] ) [plaats 2] , [adres] ;
2. de inboedel;
3. de bankrekeningen;
4. de auto’s.
Daarnaast hebben partijen afspraken gemaakt over de draagplicht van eventuele schulden.
Ad 1. De echtelijke woning
De echtelijke woning is tijdens het huwelijk (op 24 december 2021) door de man verkregen. In het kader van de verkrijging van de woning is de man hypothecaire geldleningen bij de ING Bank aangegaan.
De man stelt zich op het standpunt dat de echtelijke woning buiten de gemeenschap is gebleven omdat de tegenprestatie van de woning ten laste is gekomen van zijn eigen vermogen. Door de vrouw wordt dit betwist en zij voert aan dat de woning verdeeld dient te worden.
De rechtbank overweegt als volgt. De koopprijs van de echtelijke woning bedroeg € 213.000,-. Uit de door de man overgelegde stukken blijkt dat in het kader van de aankoop van deze woning twee bedragen bij de ING Bank zijn geleend, te weten een bedrag van € 49.255,- en een bedrag van € 200.000,-. In 2023 is de woning die de man al vóór het huwelijk bezat en dus privé-eigendom van de man was, overgedragen aan een derde. Uit de door de man overgelegde eindafrekening met betrekking tot de notariële overdracht van deze woning blijkt dat vanuit de overwaarde van deze woning een bedrag van € 201.472,21 is afgelost op een overbruggingskrediet bij de ING Bank (zo’n 1,5 jaar na de verkrijging van de echtelijke woning). Nu een goed op grond van artikel 1:95 lid 1 BW alleen buiten de gemeenschap blijft indien de tegenprestatie
bij de verkrijgingvan dit goed voor meer dan de helft ten laste komt van het privévermogen, is de echtelijke woning naar het oordeel van de rechtbank in de huwelijksgemeenschap van partijen gevallen. Immers, de tegenprestatie van deze woning is tijde van de verkrijging voor meer dan de helft gefinancierd met een geldlening en niet met privévermogen van de man.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de echtelijke woning gemeenschappelijk eigendom van de man en de vrouw is en dat deze woning daarom dient te worden verdeeld. De vrouw heeft omtrent de verdeling hiervan een voorstel gedaan. De man heeft tegen deze wijze van verdeling geen verweer gevoerd. De rechtbank zal daarom conform het verzoek van de vrouw beslissen en bepalen dat de woning moet worden getaxeerd door een door beide partijen aangewezen makelaar en dat de man vervolgens in de gelegenheid wordt gesteld om te kijken of hij de woning kan overnemen. Door de vrouw is in dit kader in haar brief van 23 mei 2025 een termijn van zes maanden (vanaf het moment van haar brief) genoemd. De rechtbank acht het in dat verband redelijk om de man een termijn van vier maanden vanaf heden te geven. De rechtbank geeft partijen daarbij nog mee om met elkaar in gesprek te gaan over de wijze waarop met de – naar het op dit moment lijkt – door de man uit privégeld afgeloste overbruggingshypotheek wordt omgegaan. Nu daarover geen verzoek is gedaan, zal de rechtbank daar niet over beslissen.
Ad 2. De inboedel
Op de zitting heeft de vrouw haar verzoek aangaande de verdeling van de inboedel ingetrokken, zodat de rechtbank dienaangaande geen beslissing meer hoeft te nemen.
Ad 3. De bankrekeningen
Partijen zijn het erover eens dat de saldi op de bankrekeningen per de peildatum bij helfte moeten worden gedeeld. Op de peildatum van 15 juli 2024 bedroegen de saldi:
- € 74,40 op de betaalrekening bij de ING Bank met nummer [rekeningnummer 1] ten name van de vrouw;
- € 6.010,43 op de spaarrekening bij de ING Bank met nummer [rekeningnummer 2] ten name van de man;
- € 2.089,70 op de betaalrekening bij de ING Bank met nummer [rekeningnummer 2] ten name van de man.
Ad 4. De auto’s
Tijdens het huwelijk heeft de vrouw een auto van het merk Toyota verkregen en de man een auto van het merk Mercedes-Benz Sprinter.
Partijen zijn het erover eens dat de auto van de vrouw aan de vrouw zal worden toegedeeld. De vrouw heeft gesteld dat de auto op de peildatum € 3.000,- waard was. Nu de man dit niet heeft betwist, zal de rechtbank de auto tegen een waarde van € 3.000,- toedelen aan de vrouw. Dit brengt met zich dat de vrouw een bedrag van € 1.500,- aan de man moet voldoen.
De man heeft zijn auto onlangs verkocht, naar hij stelt voor een bedrag van € 4.000,-. De auto is in 2023 aangekocht voor een bedrag van € 16.000,-. Volgens de man was de auto op de peildatum nog zo’n € 7.000,- waard. De man heeft zijn standpunt niet nader onderbouwd. De vrouw stelt de waarde op de peildatum op € 12.800,-. Hierbij gaat zij uit van een afschrijvingstermijn van vijf jaar (€ 3.200,- per jaar).
De rechtbank overweegt als volgt. De man heeft aangegeven dat hij in een jaar veel meer kilometers met de auto heeft gereden dan een gemiddeld persoon. Aangezien de man de auto heeft gebruikt voor zijn taxibedrijf komt dit de rechtbank niet onaannemelijk voor. Om die reden gaat de rechtbank uit van een afschrijvingstermijn van drie jaar in plaats van vijf jaar (€ 5.333,- per jaar). De rechtbank zal de auto van het merk Mercedes-Benz Sprinter daarom toedelen aan de man tegen een waarde van € 10.667,-. Dit brengt met zich dat de man een bedrag van € 5.333,50 aan de vrouw moet voldoen.
Ad 5. Eventuele schulden
Partijen zijn het erover eens dat ieder van hen in de interne verhouding tussen partijen volledig draagplichtig is voor eventuele schulden die tijdens het huwelijk door hem/haar zijn aangegaan/veroorzaakt. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [datum] 2021 te [plaats 1] , Turkije;
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand een partneralimentatie van € 680,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt over de verdeling van de huwelijksgemeenschap en over de draagplicht voor eventuele schulden het volgende:
1. ten aanzien van de echtelijke woning te ( [postcode] ) [plaats 2] , [adres] geldt het volgende:
- De woning moet worden getaxeerd door een door beide partijen aangewezen makelaar;
- Als binnen vier maanden na heden blijkt dat de man de woning tegen de getaxeerde waarde kan overnemen en de bank bereid is de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening ter zake de echtelijke woning te ontslaan, moet de vrouw haar aandeel in de echtelijke woning aan de man overdragen, waarbij de man aan de vrouw de helft van de overwaarde moet voldoen;
- Indien de man er niet in slaagt om binnen de hiervoor genoemde termijn aan te tonen dat hij de toedeling van de echtelijke woning aan hem kan financieren met ontslag van de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening, zal de woning moeten worden verkocht. De bij de verkoop gerealiseerde overwaarde zal aan ieder van partijen bij helfte toekomen;
2. de saldi op de bankrekeningen moeten per de peildatum van 15 juli 2024 bij helfte worden gedeeld;
3. de auto van het merk Toyota wordt toegedeeld aan de vrouw, onder de verplichting om ter verrekening van de waarde een bedrag van € 1.500,- aan de man te voldoen;
4. de auto van het merk Mercedes-Benz Sprinter wordt toegedeeld aan de man, onder de verplichting om ter verrekening van de waarde een bedrag van € 5.333,50 aan de vrouw te voldoen;
5. in de interne verhouding tussen partijen is ieder van hen volledig draagplichtig voor eventuele schulden die tijdens het huwelijk door hem/haar zijn aangegaan/veroorzaakt;
verklaart deze beschikking – tot zover en met uitzondering van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.L. Benink, rechter, bijgestaan door mr. C.P.E. van de Fliert-Verburg als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 31 juli 2025.