Deze uitspraak betreft het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie van 9 januari 2025, waarin de ingangsdatum van de asielvergunning is vastgesteld op 7 april 2023. Eiser is het niet eens met deze ingangsdatum en stelt dat deze onjuist is. De rechtbank heeft op 16 juni 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden. De rechtbank oordeelt dat de minister een verkeerde ingangsdatum heeft vastgesteld, omdat hij ten onrechte heeft aangenomen dat eiser een nieuwe asielaanvraag moest indienen na de overdrachtstermijn van de Dublinverordening. De rechtbank stelt vast dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning op 17 mei 2022 moet worden vastgesteld, de datum van de oorspronkelijke asielaanvraag van eiser. De rechtbank vernietigt het besluit van de minister voor zover het de ingangsdatum betreft en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 907,-, die door de minister moet worden betaald. De rechtbank wijst de verzoeken van de minister om een lagere wegingsfactor voor de proceskosten af, omdat er geen duidelijke redenen zijn om hiervan af te wijken.