202403685/1/V1.
Datum uitspraak: 24 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 23 mei 2024 in zaak nr. NL23.34021 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij uitspraak van 23 mei 2024 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. G. van Reemst, advocaat in Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 10 oktober 2024 heeft de minister de aanvraag van de vreemdeling ingewilligd.
De vreemdeling en de minister hebben op verzoek van de Afdeling nadere stukken ingediend.
Overwegingen
Hoger beroep
1. Toen de rechtbank uitspraak deed op het beroep van de vreemdeling tegen het niet tijdig nemen van een besluit, had de minister nog geen besluit genomen op zijn aanvraag van 4 december 2022. Dat heeft de minister bij het besluit van 10 oktober 2024 wel gedaan. Wat de vreemdeling aanvoert, schept geen belang voor het beoordelen van zijn hoger beroep.
2. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. Op de door de Afdeling in de uitspraak van 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4125, gestelde prejudiciële vragen heeft het Hof van Justitie nog geen antwoord gegeven. In dit geval heeft de minister bij het besluit van 10 oktober 2024 de aanvraag van de vreemdeling om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingewilligd. De vreemdeling heeft deze aanvraag op 4 december 2022 ingediend. Dit betekent dat de minister, ongeacht de rechtmatigheid van de verlenging van de beslistermijn, ook de beslistermijn van vijftien maanden heeft overschreden. De Afdeling ziet daarom aanleiding om de minister in de proceskosten te veroordelen. 3. De minister moet de in verband met het hoger beroep gemaakte proceskosten vergoeden (een punt voor het hogerberoepschrift). Het hoger beroep gaat uitsluitend over het door de minister niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag. De Afdeling past daarom wegingsfactor 0,5 toe.
Besluit van 10 oktober 2024
4. Het besluit van 10 oktober 2024 wordt, gelet op artikel 6:20, derde lid, in samenhang gelezen met artikel 6:24 van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. De vreemdeling heeft bij brief van 19 november 2024 aan de Afdeling te kennen gegeven dat hij het niet eens is met dat besluit. De vreemdeling heeft in die brief ook een beroepsgrond gericht tegen dat besluit.
5. De vreemdeling betoogt terecht dat de minister in het besluit van 10 oktober 2024 een verkeerde ingangsdatum van de verblijfsvergunning heeft vastgesteld. De minister is ten onrechte uitgegaan van de datum waarop de vreemdeling zijn aanvraag heeft ingediend aan de hand van het formulier model M35-H. Dat was op 4 december 2022. De minister moet bij het bepalen van de ingangsdatum namelijk uitgaan van het moment waarop de vreemdeling in persoon ten overstaan van de autoriteiten zijn asielwens kenbaar heeft gemaakt. Uit de door de vreemdeling overgelegde loopbrief blijkt dat hij dat op 17 juni 2022 heeft gedaan. Daarom had de minister de ingangsdatum van de verblijfsvergunning moeten vaststellen op 17 juni 2022. Zie de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:159, onder 3 tot en met 3.2. 6. Het beroep is gegrond. Het besluit wordt vernietigd, voor zover de minister daarin de ingangsdatum van de verblijfsvergunning heeft vastgesteld op 4 december 2022. Uit een oogpunt van definitieve geschilbeslechting zal de Afdeling zelf in de zaak voorzien door de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast te stellen op 17 juni 2022 en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit (artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb). De minister moet de proceskosten van het beroep vergoeden. De Afdeling past daarbij wegingsfactor 1 toe.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep gegrond;
III. vernietigt het besluit van 10 oktober 2024, V-[...], voor zover de minister van Asiel en Migratie daarin de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft vastgesteld op 4 december 2022;
IV. stelt de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel vast op 17 juni 2022;
V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 10 oktober 2024, voor zover dat is vernietigd;
VI. veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.360,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hanrath
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2025
392