Deze uitspraak betreft de afwijzing van de asielaanvraag van eiseres, een vrouw met de Surinaamse nationaliteit, die op 24 juli 2025 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 18 juli 2025 afgewezen, met als reden dat de asielmotieven van eiseres niet voldoende onderbouwd zijn. Eiseres is het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 13 augustus 2025 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde zich afmeldden, maar de gemachtigde van de minister wel aanwezig was.
In de uitspraak oordeelt de rechtbank dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer naar Suriname een reëel risico loopt op ernstige schade. De minister heeft het oordeel over de geloofwaardigheid van de asielmotieven in het midden gelaten, wat volgens de rechtbank niet onzorgvuldig is. Eiseres heeft ook niet kunnen aantonen dat zij in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM, omdat er geen blijk is van een nauwe, duurzame gezinsrelatie.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de afwijzing van de asielaanvraag van eiseres in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M.T. Brandsma, griffier, en is openbaar uitgesproken.