ECLI:NL:RBDHA:2025:16211

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2025
Publicatiedatum
1 september 2025
Zaaknummer
NL25.9942
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de hoorplicht in asielaanvraag van Syrische vreemdelingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 29 augustus 2025, wordt de afwijzing van de aanvraag van twee Syrische vreemdelingen, een moeder en haar zoon, door de minister van Asiel en Migratie behandeld. De eisers, die verblijven in Syrië, hebben een aanvraag ingediend voor een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) om bij hun referent, een oudere broer, in Nederland te kunnen verblijven. De minister heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat er geen sprake zou zijn van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank oordeelt dat de minister de hoorplicht in bezwaar heeft geschonden, omdat eisers niet zijn gehoord over nieuwe feiten die in de bezwaarfase naar voren zijn gekomen. De rechtbank concludeert dat het beroep van eisers gegrond is, vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen 16 weken een nieuw besluit te nemen. Tevens worden de proceskosten van eisers vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.9942

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer 1], eiseres

en haar zoon
[eiser], v-nummer: [nummer 2], eiser
samen eisers
(gemachtigde: mr. A.C. Pool),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. K. Boonen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eisers. Eisers zijn het niet eens met de afwijzing van hun aanvraag. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister de hoorplicht in bezwaar heeft geschonden. Het beroep van eisers is daarom gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 4.1. Daarbij gaat de rechtbank in op de vraag of de minister de hoorplicht heeft geschonden. Aan het eind onder 5 en 5.1 staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Eisers willen verblijven bij hun zoon en oudere broer, referent [naam referent]. Referent heeft daartoe een aanvraag ingediend. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 6 februari 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 17 februari 2025 op het bezwaar van eisers is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juli 2025 op de zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, [persoon A] als waarnemer van de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de minister. Eisers verblijven in Syrië, zij waren niet aanwezig bij de behandeling op de zitting.
Achtergrond en kern van het besluit
3. Eisers en referent hebben de Syrische nationaliteit. Referent beschikt over een verblijfsvergunning asiel. Hij heeft op 22 april 2022 een aanvraag voor een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) voor zijn moeder (eiseres) en zijn broertje [eiser] (eiser), aangevraagd. De minister heeft de aanvraag afgewezen, omdat, kort samengevat, tussen eiseres en referent geen sprake is van familie-of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Tussen eiser en referent is wel sprake van familie- en gezinsleven, maar de belangenafweging valt in het nadeel van eiser en referent uit.

Beoordeling door de rechtbank

Is de hoorplicht geschonden?
4. Eisers betogen dat de minister de hoorplicht heeft geschonden. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 6 juli 2022 [1] volgt namelijk dat als uitgangspunt geldt dat de minister een vreemdeling hoort in bezwaar en dat terughoudend moet worden omgegaan met uitzonderingen op de hoorplicht, met name in zaken die gaan over artikel 8 van het EVRM. De minister verwijst onterecht naar een uitspraak van 14 juni 2024 [2] , omdat dit een andere situatie betrof. Ook is in de bezwaarfase wel degelijk nieuwe informatie naar voren gebracht, daaronder begrepen de informatie over de broers en zussen van referent, de band met zijn broertje en hoe het is gegaan na de scheiding. Dit bezwaar was voor de minister kennelijk reden om het standpunt over het bestaan van familie-en gezinsleven tussen referent en zijn broer te herzien. Hoewel referent al is gehoord, bestond aanleiding om in ieder geval eisers te horen. Door in bezwaar te verwijzen naar de Afdelingsuitspraak over horen, hebben eisers hier ook (indirect) om verzocht.
Standpunt van de minister
4.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat het bezwaar van eisers kennelijk ongegrond is en dat zij daarom niet gehoord hoefden te worden. Op voorhand was namelijk al duidelijk dat wat in bezwaar is aangevoerd het primaire besluit niet anders maakt. In bezwaar zijn alleen feiten en omstandigheden aangevoerd die voor die tijd al voldoende door de minister waren onderzocht. Er zijn geen nieuwe gezichtspunten naar voren gebracht. Ook is referent in de aanvraagfase, voorafgaand aan het nemen van het besluit, al uitvoerig door de minister gehoord met als doel om zijn aanvraag nader te onderbouwen. In dat gehoor is aandacht geweest voor de bestaande gezinssituatie, de financiële situatie, de levensloop van referent, de afhankelijkheid tussen hem, zijn moeder en broertje [eiser]. Ook zijn de overige omstandigheden en de algemene situatie in Syrië betrokken. De minister verwijst naar de Afdelingsuitspraak van 14 juni 2024. Verder blijkt uit de Afdelingsuitspraak van 6 juli 2022 weliswaar dat er beperktere normen worden aangenomen voor de gevallen waarin van horen kan worden afgezien, maar hieruit volgt niet dat in geen enkele zaak van horen kan worden afgezien. Dit is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Van belang is ook dat eisers in het bezwaarschift niet expliciet hebben aangegeven dat zij gehoord willen worden of welk belang zij daarbij hebben.
Toetsingskader
4.2.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 6 juli 2022 het toetsingskader van de hoorplicht in vreemdelingenzaken uiteen gezet. Samengevat volgt uit deze uitspraak dat het uitgangspunt is dat de minister een vreemdeling hoort in bezwaar. [3] Van deze hoorplicht kan worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. [4] Uit vaste jurisprudentie volgt dat hiervan sprake is als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het in bezwaar aangevoerde niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit is vervat. [5] Uit de Afdelingsuitspraak van 6 juli 2022 volgt ook dat de minister in haar werkwijze terecht als uitgangspunt neemt dat een vreemdeling wordt gehoord in bezwaar in zaken waarin veel beslissingsruimte is, de beslissing sterk afhankelijk is van de omstandigheden van het geval en er sprake is van een individuele belangenafweging. Hiervan is bijvoorbeeld sprake in zaken waarin artikel 8 van het EVRM een rol speelt.
Oordeel van de rechtbank
4.3.
In de eerste plaats stelt de rechtbank vast dat referent op 9 januari 2024 door de minister is gehoord. Tijdens dit gehoor zijn verschillende thema’s aan bod gekomen. De minister heeft referent onder andere vragen gesteld over zijn werk en studie in Nederland, maar ook over het werk wat referent in Syrië deed. Er is ook gesproken over het geld wat hij daarmee verdient/verdiende en de financiële steun van referent aan zijn familie. De minister heeft verder vragen gesteld over de band tussen referent en zijn moeder en broertje. Zijn woonplaats, het vertrek uit zijn woonplaats vanwege het vluchten naar Turkije en het verblijf van referent daar, zijn ook aan bod gekomen. Verder heeft referent verteld over de woonsituatie in Syrië en het vertrek van zijn vader naar Turkije en op welke manier hij zijn leven in Nederland inricht. De minister heeft hem vragen gesteld over zijn zelfstandigheid.
De minister heeft verder vragen gesteld over het leven van eisers in Syrië. Gelet op het bovenstaande kan worden vastgesteld dat de minister referent op diverse vlakken heeft gehoord en ook heeft doorgevraagd.
4.4.
Naar de oordeel van de rechtbank had het echter op de weg van de minister gelegen om óók te horen in bezwaar. De minister heeft referent weliswaar voorafgaand aan het nemen van het primaire besluit op 9 januari 2024 gehoord. In het besluit op bezwaar werpt de minister eisers echter zaken tegen die niet met hen of met referent in het gehoor besproken zijn. Op de zitting heeft de minister toegelicht dat in het kader van het jongvolwassenenbeleid zwaar gewicht toekomt aan het feit dat referent is gevlucht vanuit Syrië naar Turkije, in Turkije zelfstandig heeft verbleven, maar vervolgens is teruggestuurd naar Syrië waar hij anderhalf jaar heeft verbleven alvorens opnieuw te vluchten. Dat eiser nog anderhalf jaar in Syrië heeft verbleven maakt volgens de minister namelijk dat het noodgedwongen karakter van deze stappen naar zelfstandigheid ontbreekt. In het gehoor heeft de minister echter niet bij referent doorgevraagd naar de redenen waarom hij is teruggestuurd vanuit Turkije naar Syrië en waarom hij vervolgens anderhalf jaar heeft gewacht om opnieuw uit te reizen. Omdat dit voor de minister een zwaarwegend punt in de beoordeling is, lag het op zijn weg om daarnaar te vragen tijdens ofwel het eerste gehoor of tijdens de bezwaarprocedure. Dit is ten onrechte nagelaten.
4.5.
Ook volgt de rechtbank het betoog van eisers dat het feit dat de minister in het besluit op bezwaar zijn standpunt wijzigt en wél familie-en gezinsleven aanneemt tussen referent en zijn broertje, maakt dat gehoord had moeten worden. De minister stelt zich weliswaar op het standpunt dat het feitencomplex voldoende duidelijk was en dat in beroep ook geen nieuwe feiten, omstandigheden of documenten zijn overgelegd. Feit blijft echter wel dat de minister naar aanleiding van het bezwaar zijn standpunt heeft gewijzigd, terwijl in het gehoor geen vragen zijn gesteld over de relatie en het gezinsleven tussen referent en zijn broertje. De minister doet vervolgens de aanname dat het voor eiser het meest gunstig is om het gezinsleven in Syrië met eiseres uit te oefenen, zonder dat er een inventarisatie van de belangen van eiser heeft plaatsgevonden. De rechtbank volgt dan ook het betoog van de gemachtigde van eisers ter zitting dat horen een onderdeel is van de heroverweging die het bestuursorgaan maakt. Als de standpunten in bezwaar wijzigen volstaat het antwoord van de minister dat er sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar niet. De beroepsgrond slaagt.
4.6.
Gelet op de schending van de hoorplicht is er sprake van een zorgvuldigheidsgebrek in de besluitvorming. Het bestreden besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet geen aanleiding om het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren. De rechtbank kan namelijk niet vaststellen dat eisers door het afzien van horen in bezwaar niet zijn benadeeld. Uit het oogpunt van finale geschilbeslechting beoordeelt de rechtbank wél of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. Zij beantwoordt deze vraag echter ontkennend. Het horen van vreemdelingen heeft namelijk tot doel dat de minister bij zijn besluit op bezwaar een volledige bestuurlijke heroverweging kan maken. Gelet daarop ziet de rechtbank geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. De rechtbank geeft de minister mee dat het in dit specifieke geval voor de hand ligt om zowel referent als eisers te horen. De overige beroepsgronden behoeven vanwege de omstandigheid dat het beroep alleen al wegens schending van de hoorplicht in bezwaar gegrond wordt verklaard, geen bespreking.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond, het bestreden besluit wordt vernietigd en de minister moet een nieuw besluit op bezwaar nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank legt een termijn van 16 weken op voor het nemen van een nieuw besluit. Zij redeneert daartoe als volgt. Referent heeft de aanvraag voor eisers op 20 april 2022 gedaan en verkeert zodoende al langere tijd in onzekerheid. Gelet daarop acht de rechtbank het redelijk om in dit geval een termijn op te leggen zodat referent perspectief heeft wanneer hij een nieuw besluit van de minister kan verwachten. Aan de andere kant neemt het horen van (referent) en eisers (bijvoorbeeld schriftelijk of via een ambassade) tijd in beslag en moet de minister vervolgens nog een nieuw besluit nemen. Dit maakt dat de rechtbank een termijn van 16 weken reëel acht.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank de minister in de door eisers redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.814,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde van € 907,- per punt en wegingsfactor 1). Ook moet de minister het door eisers betaalde griffierecht van € 194 vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op om met inachtneming van deze uitspraak binnen 16 weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.814,-;
- bepaalt dat de minister het door eisers betaalde griffierecht van € 194 moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
2.ABRvS 14 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2450.
3.Artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Artikel 7:3 van de Awb.
5.Vergelijk ABRvS 17 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2564.