ECLI:NL:RBDHA:2025:16251

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
2 september 2025
Zaaknummer
NL24.50327
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsdocument EU/EER aanvraag op basis van afhankelijkheidsrelatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 20 augustus 2025, wordt de afwijzing van de aanvraag van eiser voor een verblijfsdocument EU/EER behandeld. Eiser, geboren in 1997 en van Surinaamse nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend om in Nederland te verblijven bij zijn stiefdochter, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat er geen zodanige afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen eiser en zijn stiefdochter dat deze gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan eiser een verblijfsrecht wordt geweigerd. Eiser heeft hiertegen beroep aangetekend, maar de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende gemotiveerd heeft dat de voorwaarden voor verblijf op basis van het Chavez-Vilchez arrest niet zijn vervuld. De rechtbank concludeert dat de belangen van de Nederlandse staat zwaarder wegen dan die van eiser en zijn gezin. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.50327
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. H.A. Rispens),
en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. J.G.R. Becker).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van eiser zijn aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER. Eiser is het niet eens met die afwijzing. Hij voert daartegen een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van die beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister eisers aanvraag niet ten onrechte heeft afgewezen. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 4 oktober 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 18 november 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 7 augustus 2025 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep (zaak NL24.50332), op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1997 en heeft de Surinaamse nationaliteit. Op 18 februari 2023 heeft eiser een aanvraag ingediend tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER. Eiser verblijft in Nederland met zijn partner [partner] , die ook de Surinaamse nationaliteit heeft. Zij heeft twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . [minderjarige 2] is de biologische dochter van eiser en heeft de Surinaamse nationaliteit. [minderjarige 1] heeft een Nederlandse vader en heeft zelf ook de Nederlandse nationaliteit. Met de aanvraag beoogt eiser verblijf bij [minderjarige 1] als minderjarig kind van zijn partner met de Nederlandse nationaliteit. Eiser doet hiermee een beroep op het Chavez- Vilchez arrest.
3.1.
De minister heeft beoordeeld of eiser als stiefvader in aanmerking komt voor verblijf bij [minderjarige 1] . De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser niet aan de voorwaarden voor een verblijf op grond van het Chavez-Vilchez arrest voldoet. Met het bestreden besluit heeft de minister de afwijzing van eisers aanvraag gehandhaafd. De minister stelt zich daarbij op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat tussen hem en [minderjarige 1] een zodanige afhankelijkheidsrelatie bestaat dat zij gedwongen zal zijn om het grondgebied van de Unie te verlaten als aan eiser verblijfsrecht wordt geweigerd.
3.2.
De minister heeft ook beoordeeld of eiser in aanmerking dient te komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM, het recht op eerbiediging van het privé-, familie en gezinsleven. In dat kader neemt de minister aan dat er sprake is van gezinsleven tussen eiser en [minderjarige 1] alsook van eiser met zijn juridische dochter [minderjarige 2] en met zijn partner [partner] . Desondanks komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning omdat de belangen van de Nederlandse staat volgens de minister zwaarder wegen dan die van eiser en zijn gezin.
Het toetsingskader
4. In B10/2.5.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) staan vier criteria waaraan moet worden voldaan om een geslaagd beroep te kunnen doen op het Chavez-Vilchez arrest. Deze criteria zijn:
a) de vreemdeling moet zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk maken of ondubbelzinnig aantonen;
b) de vreemdeling heeft een minderjarig kind (dat in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit);
c) de vreemdeling verricht al dan niet gezamenlijk met de andere ouder daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind;
d) tussen de vreemdeling en het kind bestaat een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als aan de vreemdeling geen verblijfsrecht wordt toegekend.
Omdat ook stiefouders een belangrijke rol kunnen spelen in het leven van een kind, kan een derdelands stiefouder ook een geslaagd beroep doen op het Chavez-Vilchez arrest als aan alle criteria wordt voldaan.
Chavez-Vilchez
5. Eiser is het niet eens met het standpunt van de minister dat hij niet aan de voorwaarden voor het afgeleid verblijfsrecht voldoet. Hij merkt allereerst op dat duurzaam samenwonen met een EU-kind een (weerlegbaar) rechtsvermoeden oplevert van een afhankelijkheidsverhouding. Volgens eiser heeft de minister dit rechtsvermoeden niet weerlegd. De minister heeft enkel het bestaan van een afhankelijkheidsrelatie ontkent, maar niet deugdelijk gemotiveerd waarom de bestaande afhankelijkheidsrelatie niet voldoende is. Daarnaast heeft de minister erop gewezen dat als de moeder ondersteuning behoeft bij de zorg en opvoeding van het kind, zij een beroep kan doen op de in Nederland aanwezige kinderopvang en/of maatschappelijke instellingen. Ook dit is volgens eiser geen deugdelijke motivering van het standpunt dat er geen sprake is van een afhankelijkheidsrelatie in de zin van Chavez-Vilchez. Dat geldt ook voor de overweging van de minister dat het in de lijn der verwachting zou liggen dat [minderjarige 1] bij haar moeder in Nederland zal blijven wonen als eiser een verblijfsrecht wordt geweigerd. Eiser wijst op de zitting ook op de uitspraak van de Afdeling1 van 22 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3344. In deze uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat de minister in dat geval terecht heeft betoogd dat het samenwonen van de betrokkenen met de referent op zichzelf niet kan leiden tot een weerlegbaar vermoeden van het bestaan van een afhankelijkheidsverhouding. Maar in die zaak was de betrokkene noch de biologische ouder, noch de juridische of stiefouder van de referent en had hij ook geen gezag over het kind. Eiser meent dat zijn situatie verschilt van deze zaak, omdat er in zijn geval nog een kind is, [minderjarige 2] , waar hij wel de biologische en juridische vader van is en waar hij samen met zijn partner het gezag over heeft. Dit kind heeft weliswaar niet de Nederlandse nationaliteit, maar het ligt wel in de lijn der verwachtingen dat dit kind deze zal gaan krijgen.
5.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor een geslaagd beroep op het Chavez- Vilchez arrest is vereist dat er een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en [minderjarige 1] bestaat dat zij gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan eiser een verblijfsrecht wordt geweigerd. Dat gaat verder dan dat er enkel sprake is van een afhankelijkheidsrelatie. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat daar sprake van is. Eiser heeft in dat kader gewezen op het rechtsvermoeden van een afhankelijkheidsverhouding bij samenwoning. De minister heeft in het verweerschrift, conform IB 2023/31 uitgelegd dat er voor stiefouders doorgaans meer dan samenwoning nodig moet zijn om de afhankelijkheidsrelatie aan te nemen. Daarom wordt in het geval van stiefouders ook gekeken naar andere factoren, namelijk de familierechtelijke betrekking, het gezag en de affectieve en de financiële band. De rechtbank kan deze uitleg van de minister volgen.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er gelet op deze factoren geen sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en [minderjarige 1] , dat zij gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan eiser een verblijfsrecht wordt geweigerd. De minister heeft voorop mogen stellen dat, zoals uit de Vc volgt, voor stiefouders meestal meer dan samenwoning nodig is voordat een afhankelijkheidsrelatie kan worden aangenomen. De minister heeft er ook op mogen wijzen dat eiser niet de juridische ouder van [minderjarige 1] is en dat hij geen wettelijk gezag over haar heeft. Haar moeder is wel haar juridische ouder met ouderlijk gezag. Ook stelt de minister niet ten onrechte dat de moeder
1. Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
van [minderjarige 1] in overwegende mate de zorg en verantwoordelijkheid draagt, nu zij naast het beschikken van het ouderlijk gezag ook voorziet in het financiële onderhoud. Eiser werkt soms als klusjesman en heeft geen vaste baan, moeder heeft wel vast werk. Dat er een affectieve band is en eiser zorg- en opvoedtaken heeft, is onvoldoende om te spreken van een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en [minderjarige 1] , dat zij gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan eiser een verblijfsrecht wordt geweigerd.
Eisers verwijzing naar het verschil in de situatie met die in de door hem aangehaalde uitspraak van de Afdeling, leidt niet tot een ander oordeel. Eiser en zijn partner hebben weliswaar een gezamenlijk kind waar zij beide de juridisch ouder van zijn en het gezag over hebben, maar de aanvraag op grond van het Chavez-Vilchez arrest ziet op het verblijf bij een ander minderjarig kind met de nationaliteit van één van de lidstaten van de Europese Unie. Het staat vast dat de dochter van eiser en zijn partner, [minderjarige 2] , (vooralsnog) de Surinaamse nationaliteit heeft. De beroepsgronden slagen niet.
8 EVRM
6. Eiser stelt zich ook op het standpunt dat er de door de minister gemaakte belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM ten onrechte in zijn nadeel is uitgevallen. Eiser vindt dat de minister onvoldoende heeft onderzocht wat zijn vertrek voor het dagelijks leven van de kinderen zou betekenen. De minister heeft immers niet bestreden dat hij de dagelijkse en primaire zorg voor de kinderen draagt.
6.1.
De rechtbank moet, aan de hand van de gronden die eiser naar voren heeft gebracht, beoordelen of de minister in de belangenafweging alle relevante feiten en omstandigheden kenbaar heeft betrokken. Als dat zo is, zal de rechtbank moeten beoordelen of de minister niet ten onrechte de afweging in het nadeel van eiser heeft laten uitvallen. De rechtbank is van oordeel dat de minister alle relevante feiten en omstandigheden kenbaar in de belangenafweging heeft betrokken, waaronder ook de mogelijke gevolgen voor de kinderen van een eventueel vertrek van eiser. De minister heeft in dat kader in het verweerschrift nogmaals toegelicht dat wordt erkend dat een scheiding gevolgen kan hebben voor de emotionele en geestelijke ontwikkeling van een kind, maar dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een onevenredige zware impact. De rechtbank is verder van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte en voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat het belang van de Nederlandse staat zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van eiser en gezin. Ook hier geldt dat de omstandigheid dat eiser en zijn partner een gezamenlijk (Surinaams) kind hebben geen omstandigheid is die de belangenafweging anders had moeten doen uitvallen. Het beroep slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van N.J. Biswane, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
20 augustus 2025

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.