13.7.Ten aanzien van de door eiser overgelegde stukken, zoals de verklaringen van [naam 1] en [naam 2], de weekoverzichten, de foto’s van de doop en de andere foto’s van eiser, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder stelt niet ten onrechte dat uit de overgelegde verklaringen weliswaar blijkt dat eiser al langere tijd betrokken is bij de Jehova’s Getuigen en activiteiten verricht, maar verweerder heeft deze activiteiten onvoldoende kunnen achten om de bekering van eiser (alsnog) geloofwaardig te achten. Zo verklaart [naam 1] enkel dat eiser gedoopt is, actief deelneemt aan bijeenkomsten en zijn kennis van de Bijbel deelt met mensen in zijn omgeving. Uit deze verklaringen blijkt niet dat sprake is van een oprechte bekering, gebaseerd op een diepgewortelde innerlijke overtuiging. Het is namelijk voor een ieder mogelijk om dergelijke activiteiten te verrichten. Verder betekent de omstandigheid dat eiser kennis heeft van de Jehova’s Getuigen niet zonder meer dat verweerder zijn bekering (alsnog) geloofwaardig moet achten. Een ieder kan immers de Bijbel bestuderen en zodoende kennis opdoen van het geloof. Ook uit de verklaring van [naam 2] van 8 november 2024 blijkt niet dat bij eiser sprake was van innerlijke motieven om zich te bekeren tot het geloof, anders dan dat de liefde en de eenheid in dit geloof hem zo aantrok. Zoals verweerder niet ten onrechte stelt, worden hiermee eisers oppervlakkige en summiere verklaringen herhaald en bevat deze verklaring geen overtuigende informatie over eisers bekering. Uit de verklaring van [naam 2] van 8 november 2024 blijkt overigens dat eiser sinds enkele jaren wekelijks de Bijbel bestudeert. Juist nu eiser al zo lang actief is in het geloof van de Jehova’s Getuigen, mag van hem worden verwacht dat hij meer kon verklaren over zijn bekering. Desondanks zijn eisers verklaringen oppervlakkig en algemeen gebleven. Verweerder heeft aldus kunnen menen dat de door eiser verrichte activiteiten en de verklaringen van derden onvoldoende zijn om een gestelde bekering, gebaseerd op een diepgewortelde innerlijke overtuiging, alsnog geloofwaardig te achten.
Eiser heeft zijn asielaanvraag niet zo spoedig mogelijk ingediend en heeft daarvoor geen goede verklaring (artikel 31, zesde lid, onder d, van de Vw)
14. Verweerder stelt niet ten onrechte dat eiser zijn asielaanvraag niet zo spoedig mogelijk heeft ingediend en hij daarvoor geen goede verklaring heeft. Eiser is Nederland in 2008 legaal ingereisd, maar zijn verblijfsvergunning is met terugwerkende kracht tot 22 mei 2008 ingetrokken. Eiser heeft verklaard dat hij in 2014 in aanraking is gekomen met de Jehova’s Getuigen. Hij heeft echter pas op 4 juni 2022 asiel aangevraagd. Ook als het gezin in het verleden door hun voormalige advocaat niet goed is geïnformeerd, mocht het gezien het lange (illegale) verblijf van het gezin, de bijstand van een (nieuwe) advocaat en eerdere juridische procedures, zoals de rechtszaak tegen de voormalige advocaat, worden verwacht dat het gezin informatie zou verkrijgen over de opties van legaal verblijf, inclusief asiel. Niet duidelijk is waarom het gezin geen informatie heeft ingewonnen, bijvoorbeeld bij de Jehovah’s Getuigen. Verweerder stelt niet ten onrechte dat het feit dat het gezin sinds zij in contact kwamen met de Jehova’s Getuigen in 2014 niet heeft onderzocht of zij asiel konden aanvragen twijfel oproept over de ernst en urgentie van de asielaanvraag. De hiertoe aangevoerde beroepsgrond slaagt dus niet.
Conclusie geloofwaardigheid
15. Reeds gelet op het voorgaande heeft verweerder eisers bekering tot de Jehova’s Getuigen ongeloofwaardig mogen vinden. De rechtbank zal zich daarom niet uitlaten over de vraag of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser in grote lijnen als niet geloofwaardig kan worden beschouwd (artikel 31, zesde lid, onder e, van de Vw). Nu verweerder eisers bekering tot de Jehova’s Getuigen ongeloofwaardig heeft mogen vinden, stelt verweerder zich ook niet ten onrechte op het standpunt dat niet valt in te zien dat eiser bij terugkeer naar China enige religieuze activiteiten zal ondernemen en hierdoor problemen zal ondervinden. Eiser heeft ook niet onderbouwd dat in China bekend is dat hij activiteiten voor de Jehova’s Getuigen verricht.
Kennelijk ongegrond (artikel 30b, eerste lid, onder h, van de Vw)
16. Voor zover eiser betoogt dat verweerder zijn asielaanvraag ten onrechte heeft afgewezen als kennelijk ongegrond, verwijst de rechtbank naar wat zij hiervoor in rechtsoverweging 14 heeft overwogen. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser zich zonder gegronde reden niet zo spoedig mogelijk heeft gemeld voor het doen van een asielaanvraag. De hiertoe aangevoerde beroepsgrond slaagt niet.