ECLI:NL:RBDHA:2025:16294

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 september 2025
Publicatiedatum
2 september 2025
Zaaknummer
NL25.14670
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Chinese eiser die zich heeft bekeerd tot Jehovah’s Getuigen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt de asielaanvraag van een Chinese eiser behandeld, die zich heeft bekeerd tot de Jehovah’s Getuigen. De eiser, die in 2008 met zijn gezin naar Nederland kwam, heeft op 4 juni 2022 een aanvraag om asiel ingediend. De aanvraag werd door de Minister van Asiel en Migratie afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser niet onmiddellijk asiel had aangevraagd en zijn bekering niet geloofwaardig werd geacht. De rechtbank beoordeelt de afwijzing aan de hand van de beroepsgronden van eiser, die stelt dat de geloofwaardigheidsbeoordeling van de Minister in strijd is met het Unierecht. Eiser voert aan dat hij zijn bekering tot de Jehovah’s Getuigen niet summier heeft verklaard en dat zijn verklaringen getuigen van een diepgewortelde overtuiging. De rechtbank komt echter tot de conclusie dat de Minister de afwijzing terecht in stand heeft gehouden. De rechtbank oordeelt dat eiser zijn bekering onvoldoende heeft onderbouwd en dat de verklaringen van eiser en de overgelegde documenten niet voldoende zijn om zijn asielmotief geloofwaardig te maken. De rechtbank wijst erop dat eiser zijn asielaanvraag niet zo spoedig mogelijk heeft ingediend en dat hij daarvoor geen goede verklaring heeft gegeven. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.14670

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Volwerk),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. D.A.H. van den Tillaar).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 [1] . Deze aanvraag is door verweerder afgewezen. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3. Eiser stelt van Chinese nationaliteit te zijn, te behoren tot de Han bevolkingsgroep en te zijn geboren op [geboortedatum] 1998. In 2008 heeft eiser met zijn gezin China verlaten omdat zijn vader in Nederland kwam werken. Bij besluit van 6 augustus 2008 is aan eisers vader met ingang van 22 mei 2008 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf als kennismigrant’ verleend, geldig tot 1 december 2012. Aan eisers moeder is met ingang van 4 juni 2008 een verblijfsvergunning verleend onder de beperking ‘verblijf bij echtgenoot’ en aan eiser met als doel ‘gezinshereniging’. Bij besluit van 23 februari 2010 is de verblijfsvergunning van eisers vader met terugwerkende kracht tot 22 mei 2008 ingetrokken, omdat het bedrijf waarbij eisers vader werkzaam was, Hongtai Holdings (Europe) B.V., de werkzame kennismigranten niet conform salarisstroken uitbetaalde. Ook de verblijfsvergunningen van eisers moeder en eiser zijn met terugwerkende kracht tot 22 mei 2008 ingetrokken.
4. Eiser heeft op 4 juni 2022 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 25 maart 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
5. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiser heeft aanvullende gronden ingediend.
6. De rechtbank heeft het beroep, samen met de beroepen van eisers vader (NL25.14671) en moeder (NL25.14672), op 14 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn vader en moeder, hun gemachtigde, K.P. Woo als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
7. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is in 2014 in aanraking gekomen met de Jehovah’s Getuigen. Zij zijn meerdere keren aan de deur gekomen en na een aantal keer zijn ze binnen uitgenodigd. Eiser heeft daarna bijbellessen gehad, is gaandeweg overtuigd geraakt en besloot zich door de jaren heen meer in te zetten voor de Jehovah’s Getuigen. In 2019 is hij ook gedoopt. In de jaren daarna is eiser zich blijven inzetten door bijeenkomsten bij te wonen, lezingen te doen en te evangeliseren. Eiser is bang dat hij in China niet kan prediken en evangeliseren zonder zijn eigen veiligheid in gevaar te brengen.
Het bestreden besluit
8. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • Bekering tot Jehova’s Getuigen.
9. Verweerder vindt eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Verweerder vindt eisers bekering tot de Jehova’s Getuigen niet geloofwaardig.
10. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder h, van de Vw, omdat eiser niet onmiddellijk asiel heeft aangevraagd toen dat mogelijk was.
De beroepsgronden
11. Eiser voert, kort gezegd, aan dat de geloofwaardigheidsbeoordeling van Werkinstructie 2024/6 (WI 2024/6) die is toegepast niet verenigbaar is met het Unierecht. Eiser wijst erop dat artikel 4, vijfde lid, van de Kwalificatierichtlijn een minimumnorm bevat die onverlet laat dat ook in andere gevallen aanleiding kan bestaan om verklaringen die niet met documenten worden gestaafd geloofwaardig te achten. Volgens eiser heeft verweerder geen volledige en integrale beoordeling verricht. Hij wijst in dit kader op de verklaringen en andere bewijsstukken die hij ter onderbouwing van zijn geloofsovertuiging heeft overgelegd, en die verweerder conform Werkinstructie 2022/3 (WI 2022/3) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 mei 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:977) in zijn beoordeling kenbaar moet meewegen. Eiser betoogt dat verweerder zijn bekering tot de Jehova’s Getuigen ten onrechte niet geloofwaardig vindt en hij bij terugkeer naar China het risico loopt om te worden vervolgd. Hij betwist dat hij summier en oppervlakkig heeft verklaard en stelt dat zijn verklaringen getuigen van een diepgewortelde innerlijke overtuiging. Volgens eiser heeft verweerder de overgelegde verklaringen onvoldoende betrokken in de beoordeling. Eiser betoogt verder dat hem ten onrechte wordt tegengeworpen dat hij zijn asielaanvraag niet zo spoedig mogelijk heeft ingediend. Verweerder heeft de asielaanvraag daarom ook niet als kennelijk ongegrond mogen afwijzen.
Strijd met het Unierecht
12. Voor zover eiser betoogt dat de geloofwaardigheidsbeoordeling die verweerder in zijn zaak heeft verricht in strijd is met het Unierecht, volgt de rechtbank dit niet. Verweerder heeft niet alleen gekeken of eiser zijn asielmotief volledig heeft onderbouwd met objectieve documenten. Uit het bestreden besluit volgt dat verweerder een individuele beoordeling heeft gemaakt op basis van onder meer de door eiser afgelegde verklaringen en overgelegde documenten. Verweerder heeft beoordeeld of de verklaringen van eiser een aannemelijk en samenhangend geheel vormen. Hierbij heeft verweerder de verklaringen van eiser beoordeeld en de documenten die hij heeft overgelegd betrokken. Verweerder heeft het zwaartepunt van zijn beoordeling daarbij mogen leggen op de persoonlijke overtuiging van eiser. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder hierbij het bepaalde in artikel 4, eerste, tweede en derde lid, van de Kwalificatierichtlijn buiten beschouwing heeft gelaten of dat verweerder anderszins heeft gehandeld in strijd met het Unierecht. De rechtbank zal hierna ingaan op de manier waarop verweerder de geloofwaardigheid van eisers bekering heeft beoordeeld.
Bekering tot Jehova’s Getuigen
13. Eiser heeft zijn verklaringen niet onderbouwd met objectieve documenten die zijn asielmotief volledig onderbouwen. Verweerder heeft daarom beoordeeld of het asielmotief alsnog geloofwaardig is. Verweerder stelt dat dit niet het geval is en eiser niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, onder c, d en e, van de Vw.
De verklaringen van eiser vormen geen samenhangend en aannemelijk geheel (artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vw)
13.1.
Verweerder stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser summier heeft verklaard over wat hem aansprak in de Jehovah’s Getuigen. Eiser heeft verklaard dat hij zich heeft bekeerd tot de Jehovah’s Getuigen omdat de principes van dit geloof bij hem pasten (AG, p. 4). Eiser heeft daarbij als belangrijke redenen voor zijn bekering specifiek het idee benoemd dat er geen hel is (AG, p.4), dat er een paradijs is en dat Jezus de zoon van God is (AG, p. 13). Daarnaast heeft eiser verklaard dat de drie-eenheid, zoals die wordt begrepen in de protestantse kerk, volgens hem geen logische filosofie is. Hoewel deze verklaringen een begin van een motivatie lijken te vormen, zoals verweerder erkent, heeft verweerder deze verklaringen als te oppervlakkig en algemeen mogen beschouwen. Bij een bekering mag worden verwacht dat iemand diepgaande en persoonlijke redenen kan aandragen die duidelijk maken waarom iemand zo’n ingrijpende stap in zijn leven heeft gezet. Dat eiser onder de indruk was van de houding en spirituele vastberadenheid van de Jehova’s Getuigen, hij dit nooit eerder had gezien en hij door de Jehova’s Getuigen aansluiting vond bij anderen, heeft verweerder onvoldoende mogen achten. Eiser heeft niet inzichtelijk kunnen maken waarom juist de Jehova’s Getuigen ervoor zorgden dat hij aansluiting vond bij anderen en waarom dit ertoe heeft geleid dat hij zich heeft bekeerd tot het geloof.
13.2.
Nu eiser sinds 2014 betrokken is bij de Jehova’s Getuigen, mag redelijkerwijs worden verwacht dat zijn motieven voor de bekering persoonlijker en concreter zijn en hij niet voornamelijk over feitelijkheden verklaart. Verweerder heeft er daarbij op kunnen wijzen dat dit niet alleen gaat om hoe eiser door de Jehovah’s Getuigen werd behandeld en ondersteund, zoals met school en andere alledaagse zaken, maar ook wat hem precies heeft overtuigd in hun leer en doctrine. Dat eiser het bijzonder vindt dat de leer van de Jehova’s Getuigen is gebaseerd op de bijbel en de mensen hard leren en vastberaden zijn om de leer toe te passen in het dagelijks leven, maakt, zoals verweerder niet ten onrechte stelt, niet aannemelijk waarom eiser persoonlijk zou zijn bekeerd tot het geloof. Dat eiser weet dat Jehova’s Getuigen politiek neutraal moeten blijven en sommige feestdagen niet vieren, leidt niet tot een ander oordeel. Dit neemt, zoals verweerder niet ten onrechte stelt, niet weg dat eiser summier en oppervlakkig heeft verklaard over zijn persoonlijke motieven voor zijn bekering.
13.3.
Verweerder wijst er niet ten onrechte op dat de overgang naar het geloof vooral gebaseerd lijkt te zijn op een gevoel dat dit geloof ‘beter’ is, maar verweerder stelt niet ten onrechte dat een diepgaande uitleg van wat eiser precies aantrok of overtuigde ontbreekt, afgezien van het feit dat eiser de bijbel wilde bestuderen. Zo heeft eiser niet volledig uiteengezet hoe de principes van de Jehova’s Getuigen zo’n sterke invloed op hem hebben gehad, zeker gezien zijn eerdere beperkte betrokkenheid bij religie. Verweerder stelt niet ten onrechte dat dit vragen oproept over de diepgang en oprechtheid van eisers bekering.
13.4.
Verweerder stelt zich daarnaast niet ten onrechte op het standpunt dat eiser summier en oppervlakkig heeft verklaard over de periode van verdieping. Eiser heeft verklaard dat hij zich gedurende twee jaar heeft verdiept in de religie en toen twee boeken heeft gelezen. Eiser heeft verklaard dat hij dit leuk vond (AG, p. 7/9). Verweerder stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat deze verklaring onvoldoende inzicht biedt in de diepgang van zijn overpeinzingen. Nu eiser zich gedurende een periode van twee jaar heeft verdiept in een religie om te bepalen of hij overtuigd raakt van de leerstellingen van de Jehovah's Getuigen, mag worden verwacht dat hij gedetailleerder kon verklaren welke persoonlijke worstelingen hij heeft doorgemaakt en welke afwegingen hij heeft gemaakt. Verweerder heeft de enkele verklaring dat eiser het leuk vond onvoldoende mogen vinden voor een grondige en substantiële beoordeling van eisers overtuigingen en overwegingen. Dat eiser plezierig omgaat met Jehova’s Getuigen en dat hij voelde dat het familie was, heeft verweerder kunnen aanmerken als summier en algemeen van aard.
13.5.
Verweerder heeft er verder op gewezen dat eiser in het aanvullend gehoor ruimschoots de gelegenheid heeft gekregen om meer over zijn persoonlijke motieven te verklaren (AG, p.3/4). Zo is eiser expliciet gevraagd welke belangrijke principes hem aanspraken (AG, p. 4). Eiser heeft hierop te kennen gegeven dat het verspreiden van het evangelie voor hem van groot belang is, omdat dit in het katholieke geloof ontbreekt. Verweerder heeft dit antwoord niet alleen te algemeen mogen vinden, aangezien evangelisatie een kernactiviteit van Jehovah’s Getuigen is, maar heeft er ook op gewezen dat het katholieke geloof wel degelijk vormen van evangelisatie kent.
13.6.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder mogen concluderen dat eiser zijn motieven voor zijn bekering tot de Jehovah’s Getuigen op persoonlijk vlak onvoldoende heeft toegelicht.
13.7.
Ten aanzien van de door eiser overgelegde stukken, zoals de verklaringen van [naam 1] en [naam 2], de weekoverzichten, de foto’s van de doop en de andere foto’s van eiser, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder stelt niet ten onrechte dat uit de overgelegde verklaringen weliswaar blijkt dat eiser al langere tijd betrokken is bij de Jehova’s Getuigen en activiteiten verricht, maar verweerder heeft deze activiteiten onvoldoende kunnen achten om de bekering van eiser (alsnog) geloofwaardig te achten. Zo verklaart [naam 1] enkel dat eiser gedoopt is, actief deelneemt aan bijeenkomsten en zijn kennis van de Bijbel deelt met mensen in zijn omgeving. Uit deze verklaringen blijkt niet dat sprake is van een oprechte bekering, gebaseerd op een diepgewortelde innerlijke overtuiging. Het is namelijk voor een ieder mogelijk om dergelijke activiteiten te verrichten. Verder betekent de omstandigheid dat eiser kennis heeft van de Jehova’s Getuigen niet zonder meer dat verweerder zijn bekering (alsnog) geloofwaardig moet achten. Een ieder kan immers de Bijbel bestuderen en zodoende kennis opdoen van het geloof. Ook uit de verklaring van [naam 2] van 8 november 2024 blijkt niet dat bij eiser sprake was van innerlijke motieven om zich te bekeren tot het geloof, anders dan dat de liefde en de eenheid in dit geloof hem zo aantrok. Zoals verweerder niet ten onrechte stelt, worden hiermee eisers oppervlakkige en summiere verklaringen herhaald en bevat deze verklaring geen overtuigende informatie over eisers bekering. Uit de verklaring van [naam 2] van 8 november 2024 blijkt overigens dat eiser sinds enkele jaren wekelijks de Bijbel bestudeert. Juist nu eiser al zo lang actief is in het geloof van de Jehova’s Getuigen, mag van hem worden verwacht dat hij meer kon verklaren over zijn bekering. Desondanks zijn eisers verklaringen oppervlakkig en algemeen gebleven. Verweerder heeft aldus kunnen menen dat de door eiser verrichte activiteiten en de verklaringen van derden onvoldoende zijn om een gestelde bekering, gebaseerd op een diepgewortelde innerlijke overtuiging, alsnog geloofwaardig te achten.
Eiser heeft zijn asielaanvraag niet zo spoedig mogelijk ingediend en heeft daarvoor geen goede verklaring (artikel 31, zesde lid, onder d, van de Vw)
14. Verweerder stelt niet ten onrechte dat eiser zijn asielaanvraag niet zo spoedig mogelijk heeft ingediend en hij daarvoor geen goede verklaring heeft. Eiser is Nederland in 2008 legaal ingereisd, maar zijn verblijfsvergunning is met terugwerkende kracht tot 22 mei 2008 ingetrokken. Eiser heeft verklaard dat hij in 2014 in aanraking is gekomen met de Jehova’s Getuigen. Hij heeft echter pas op 4 juni 2022 asiel aangevraagd. Ook als het gezin in het verleden door hun voormalige advocaat niet goed is geïnformeerd, mocht het gezien het lange (illegale) verblijf van het gezin, de bijstand van een (nieuwe) advocaat en eerdere juridische procedures, zoals de rechtszaak tegen de voormalige advocaat, worden verwacht dat het gezin informatie zou verkrijgen over de opties van legaal verblijf, inclusief asiel. Niet duidelijk is waarom het gezin geen informatie heeft ingewonnen, bijvoorbeeld bij de Jehovah’s Getuigen. Verweerder stelt niet ten onrechte dat het feit dat het gezin sinds zij in contact kwamen met de Jehova’s Getuigen in 2014 niet heeft onderzocht of zij asiel konden aanvragen twijfel oproept over de ernst en urgentie van de asielaanvraag. De hiertoe aangevoerde beroepsgrond slaagt dus niet.
Conclusie geloofwaardigheid
15. Reeds gelet op het voorgaande heeft verweerder eisers bekering tot de Jehova’s Getuigen ongeloofwaardig mogen vinden. De rechtbank zal zich daarom niet uitlaten over de vraag of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser in grote lijnen als niet geloofwaardig kan worden beschouwd (artikel 31, zesde lid, onder e, van de Vw). Nu verweerder eisers bekering tot de Jehova’s Getuigen ongeloofwaardig heeft mogen vinden, stelt verweerder zich ook niet ten onrechte op het standpunt dat niet valt in te zien dat eiser bij terugkeer naar China enige religieuze activiteiten zal ondernemen en hierdoor problemen zal ondervinden. Eiser heeft ook niet onderbouwd dat in China bekend is dat hij activiteiten voor de Jehova’s Getuigen verricht.
Kennelijk ongegrond (artikel 30b, eerste lid, onder h, van de Vw)
16. Voor zover eiser betoogt dat verweerder zijn asielaanvraag ten onrechte heeft afgewezen als kennelijk ongegrond, verwijst de rechtbank naar wat zij hiervoor in rechtsoverweging 14 heeft overwogen. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser zich zonder gegronde reden niet zo spoedig mogelijk heeft gemeld voor het doen van een asielaanvraag. De hiertoe aangevoerde beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

17. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Roozeboom, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000