ECLI:NL:RBDHA:2025:16337

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
2 september 2025
Zaaknummer
NL25.27031
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van opvolgende asielaanvraag en de toepassing van artikel 3 EVRM

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 2 september 2025, wordt de niet-ontvankelijk verklaring van de opvolgende asielaanvraag van eiser beoordeeld. Eiser, van Guinese nationaliteit, had eerder een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door de minister op 28 oktober 2019 als ongegrond werd afgewezen. De rechtbank in 's-Hertogenbosch verklaarde het beroep tegen deze afwijzing op 23 juli 2020 ongegrond, en het hoger beroep bij de Raad van State werd op 3 november 2020 eveneens ongegrond verklaard. Eiser diende op 13 januari 2022 een opvolgende aanvraag in, die door de minister op 12 juni 2025 niet-ontvankelijk werd verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 27 augustus 2025 heeft de rechtbank de argumenten van eiser gehoord, waarin hij stelt dat hij bij terugkeer naar Guinee in extreme armoede zal belanden en dat de minister onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar zijn situatie. Eiser beroept zich op de arresten Ibrahim en Jawo, maar de rechtbank oordeelt dat deze arresten niet van toepassing zijn op zijn situatie, aangezien het hier niet gaat om een overdracht aan een andere lidstaat, maar om terugkeer naar Guinee. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat hij in Guinee in een situatie van extreme armoede zal terechtkomen, en dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor nader onderzoek.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door rechter R. Tesfai, in aanwezigheid van griffier A. Hoekstra Verbeek, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.27031

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [datum],
van Guinese nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. D. de Vries),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. M. Dalhuizen)

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over de niet-ontvankelijk verklaring van de opvolgende asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 [1] . Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. De rechtbank beoordeelt het beroep.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de niet-ontvankelijk verklaring van de opvolgende asielaanvraag in stand kan blijven. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 23 oktober 2018 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het besluit van 28 oktober 2019 is deze aanvraag afgewezen als ongegrond. Met de uitspraak van 23 juli 2020 heeft deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, het beroep ongegrond verklaard. Het hiertegen ingestelde hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is op 3 november 2020 ongegrond verklaard.
3. Eiser heeft op 13 januari 2022 een opvolgende aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 12 juni 2025 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
3.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
3.2.
De rechtbank heeft het beroep op 27 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

4. Eiser stelt dat hij in Guinee geen toekomst heeft. Hij heeft geen connecties en zal, vanwege zijn medische situatie, ook geen werk kunnen krijgen. Bij terugkeer zal hij in extreme armoede terechtkomen. Eiser doet een beroep op de arresten Ibrahim en Jawo. Deze arresten zijn ook op eiser van toepassing, omdat niemand mag worden blootgesteld aan een onmenselijke situatie. Dit geldt niet alleen voor Dublinclaimanten, maar voor een ieder en ongeacht naar welk land iemand moet terugkeren. De minister heeft ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de situatie waarin eiser zal terechtkomen en kan daarom niet stellen dat eiser niet in een artikel 3 EVRM situatie zal belanden bij terugkeer.
5. De rechtbank stelt voorop dat de arresten Jawo en Ibrahim betrekking hebben op de vraag of een vreemdeling mag worden overgedragen aan een lidstaat die verantwoordelijk is voor de asielaanvraag of die hem internationale bescherming heeft verleend, wanneer hij daar zou worden blootgesteld aan extreme armoede. In het geval van eiser gaat het echter niet om een overdracht aan een andere lidstaat, maar om terugkeer naar Guinee. De rechtbank is daarom van oordeel dat deze arresten niet van toepassing zijn op de situatie van eiser. Daarnaast heeft de minister ook kunnen concluderen dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij in Guinee in een situatie van extreme armoede terecht zal komen, omdat hij niet in staat zou zijn om te werken of vanwege het ontbreken van sociale netwerken. De beroepsgrond slaagt niet.
6. De rechtbank overweegt verder dat het aan eiser is om zijn asielrelaas te onderbouwen. De rechtbank volgt de minister in het standpunt dat de enkele stelling dat eiser in een situatie van extreme armoede terecht zal komen, daartoe onvoldoende is. Nu eiser heeft nagelaten te onderbouwen waarom er in zijn geval sprake is van een artikel 3 EVRM situatie bij terugkeer, is er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding voor de minister om nader onderzoek te doen naar de situatie van eiser bij terugkeer naar Guinee. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is daarom ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Tesfai, rechter, in aanwezigheid van A. Hoekstra Verbeek, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000