ECLI:NL:RBDHA:2025:16364

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
3 september 2025
Zaaknummer
NL25.39446
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep bewaring en beroep ongegrond in vreemdelingenrechtelijke zaak

Op 2 september 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de voortduren van de maatregel van bewaring van eiser, die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd op 27 mei 2025. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat er geen zitting nodig is en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld. De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 15 juli 2025. Eiser stelt dat de minister onvoldoende voortvarend handelt in zijn uitzetting naar Algerije, omdat er geen zicht is op een vervangend reisdocument. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en oordeelt dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld. De beroepsgronden van eiser worden verworpen, en de rechtbank concludeert dat er geen grond is om de maatregel van bewaring op te heffen. Het beroep wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.39446

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 september 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. N. den Ouden),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

De minister heeft op 27 mei 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
1.1.
Uit de uitspraak van 18 juli 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 15 juli 2025) rechtmatig is.
Voortvarend handelen en zicht op uitzetting
2. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting en dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije ontbreekt. De kans is namelijk klein dat de Algerijnse autoriteiten aan eiser een vervangend reisdocument zullen verstrekken, omdat eiser in Syrië is geboren en pas daarna naar Algerije is gegaan. Daarnaast is de aanvraag voor een laissez-passer (lp) voor eiser op 19 mei 2025 naar de Algerijnse autoriteiten verstuurd en is hierop nog geen enkele reactie gekomen.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn eerdere vervolgberoep dezelfde beroepsgronden naar voren heeft gebracht. De rechtbank verwijst naar het oordeel in de uitspraak van deze rechtbank en deze zittingsplaats van 18 juli 2025 [1] en neemt dat oordeel over. Eiser heeft namelijk geen argumenten naar voren gebracht die leiden tot een ander oordeel. De rechtbank heeft in die eerdere uitspraak geoordeeld dat uit de meeromvattende beschikking van 7 juli 2025 blijkt dat eisers gestelde Syrische nationaliteit niet geloofwaardig wordt geacht en dat hij moet terugkeren naar Algerije of Syrië. Bij uitspraak van 13 september 2024 [2] is het beroep tegen deze beschikking ongegrond verklaard. De rechtbank overweegt dat het in beginsel aan de minister is om te bepalen welk traject hij het meest kansrijk acht om eiser uit te zetten. [3] Daar komt bij dat de rechtbank in de eerdere uitspraak ook heeft geoordeeld dat er zicht op uitzetting is naar Algerije en dat de omstandigheid dat de lp nog niet is verstrekt, niet afdoet aan het zicht op uitzetting.
4. Verder blijkt uit de voortgangsrapportage dat de minister sinds de vorige uitspraak twee keer heeft gerappelleerd, voor het laatst op 15 augustus 2025 en voor het laatst op 11 augustus 2025 een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd. Uit het voorgaande blijkt dat de minister met voldoende voortvarendheid werkt aan de uitzetting van eiser. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat geen zicht op uitzetting is of dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering uit Nederland. De beroepsgronden slagen daarom niet.
Ambtshalve toetsing
5. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Göbel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Zaaknummers: NL24.31434 en NL24.31435 (niet gepubliceerd).
3.Zie bijvoorbeeld Rb. Den Haag (zp. Utrecht) 23 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:9134.
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.