ECLI:NL:RBDHA:2025:16425

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2025
Publicatiedatum
4 september 2025
Zaaknummer
NL25.31754
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van de staandehouding en (verlengde) ophouding van een vreemdeling in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de rechtmatigheid van de staandehouding en de daaropvolgende (verlengde) ophouding van een vreemdeling. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. D. Matadien, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de minister van Asiel en Migratie, die op 3 juli 2025 de ophouding van eiser heeft bevolen op basis van artikel 50, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De rechtbank heeft de zaak behandeld op zitting op 23 juli 2025.

Eiser betwist de rechtmatigheid van de staandehouding en de daaropvolgende ophouding, en stelt dat er geen document is dat aantoont wanneer het strafrechtelijke traject is gestart en beëindigd. Hij voert aan dat zijn verblijfsrechtelijke positie al vaststond, en dat de opmaak van het proces-verbaal van ophouding onjuist en onvolledig was. De rechtbank overweegt dat het niet aan de rechter in vreemdelingenzaken is om het strafrechtelijke voortraject te beoordelen, en dat de ophouding op 3 juli 2025 rechtmatig was, omdat de identiteit van eiser op dat moment niet onmiddellijk kon worden vastgesteld.

De rechtbank concludeert dat de verlenging van de ophouding op 3 juli 2025 om 17:30 uur ook rechtmatig was, omdat er twijfels bestonden over het rechtmatig verblijf van eiser. De rechtbank wijst het beroep van eiser ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af. Tevens wordt er geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat daarvoor geen aanleiding bestaat. De uitspraak is openbaar gemaakt op 25 juli 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam Bestuursrecht zaaknummer: NL25.31754
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [nummer 1] , eiser (gemachtigde: mr. D. Matadien),

en
de minister van Asiel en Migratie, verweerder (gemachtigde: mr. J.A. Weststrate).

Procesverloop

Bij besluit van 3 juli 2025 heeft verweerder eiser opgehouden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De ophouding is op diezelfde datum verlengd op grond van artikel 50, vierde lid, van de Vw.
Eiser heeft tegen de ophouding en de verlenging daarvan beroep ingesteld. Eiser heeft daarbij verzocht om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 23 juli 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Rechtmatigheid staandehouding en (verlengde) ophouding
1. Eiser voert aan dat de strafrechtelijke staandehouding en de aansluitende vreemdelingenrechtelijke ophouding en de verlenging daarvan onrechtmatig zijn geweest. Volgens eiser ontbreekt een document waaruit blijkt op welk moment het strafrechtelijke traject is aangevangen en beëindigd, en wanneer de ophouding aansluitend op de strafrechtelijke heenzending heeft plaatsgevonden. Als gevolg hiervan kan niet worden beoordeeld of het strafrechtelijk traject rechtmatig is verlopen. Daarnaast is artikel 50, tweede lid, van de Vw volgens eiser ten onrechte aan de ophouding ten grondslag gelegd. Volgens eiser stond zijn verblijfsrechtelijke positie reeds vast; enkel zijn identiteit was op dat moment nog niet vastgesteld. Ook voert eiser aan dat het proces-verbaal van ophouding en onderzoek (formulier M105) onjuist en onvolledig is opgemaakt. Het stuk is eerst op 15 juli 2025 opgemaakt en ondertekend, terwijl de feitelijke ophouding eerder had plaatsgevonden, namelijk op 3 juli 2025. Hierdoor acht eiser de controleerbaarheid van de ophouding beperkt. Dit is een vormverzuim en hij is hiermee geschaad in zijn
verdedigingsbelangen. Ten aanzien van de verlenging van de ophouding voert eiser verder aan dat hij al om 08:35 strafrechtelijk is aangehouden, terwijl hij pas om 15:00 is heengezonden vanuit het strafrechtelijke voortraject. Volgens eiser valt niet uit te leggen, en bovendien niet te controleren, waarom dit zo lang heeft geduurd en had de ophouding ook binnen de reguliere termijn kunnen worden afgerond.
2. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 22 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:190, volgt dat het niet aan de rechter in vreemdelingenzaken is om te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw toegekende bevoegdheden. Dit betekent dat de rechtbank het strafrechtelijke voortraject in deze procedure niet op rechtmatigheid kan beoordelen. Het beoordelingskader van de rechter begint in deze procedure daarom bij de aanvang van de ophouding op 3 juli om 15:00 uur. Hetgeen eiser heeft aangevoerd over het ontbreken van het document waaruit blijkt op welk moment het strafrechtelijke voortraject is aangevangen en beëindigd, en de duur van het strafrechtelijke voortraject, laat de rechtbank dan ook onbesproken.
3. Ten aanzien van de ophouding overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw kan een vreemdeling worden opgehouden indien zijn identiteit, nationaliteit of verblijfsrechtelijke positie niet onmiddellijk kan worden vastgesteld. De rechtbank stelt vast dat ten tijde van de ophouding niet onmiddellijk duidelijkheid bestond over eisers identiteit. Dit is door eiser ook niet betwist, hij heeft immers zelf aangevoerd dat zijn identiteit nog niet was vastgesteld. Daarom is artikel 50, tweede lid, van de Vw terecht als grondslag voor de ophouding gehanteerd. Voor zover eiseres verblijfsrechtelijke positie op dat moment nog niet vast stond, zoals eiser betoogt, is dat niet relevant voor de toepassing van deze grondslag. Verder overweegt de rechtbank dat het feit dat het proces-verbaal van ophouding en onderzoek (zeer) laat is afgesloten en ondertekend (namelijk op 15 juli 2025 in plaats van 3 juli 2025) niet maakt dat eiser hierdoor in zijn verdedigingsbelangen is geschaad. Eiser heeft ook niet gesteld dat de feitelijke inhoud van het proces-verbaal onjuist is of waarom een eventueel gebrek in zijn voordeel zou moeten wegen. Verder stelt de rechtbank vast dat eiser in de gelegenheid is geweest om zijn bezwaren in rechte naar voren te brengen door het instellen van beroep. Daarmee is gewaarborgd dat zijn verdedigingsbelangen zijn gerespecteerd.
4. Tot slot oordeelt de rechtbank dat de verlenging van de ophouding op 3 juli 2025 om 17:30 uur ook rechtmatig is geweest. Op grond van artikel 50, vierde lid, van de Vw kan de ophouding worden verlengd met ten hoogste 48 uur, als nog grond bestaat voor het vermoeden dat de opgehouden persoon geen rechtmatig verblijf heeft. Uit het dossier blijkt dat in dit geval twijfel bestond over het rechtmatig verblijf van eiser in Spanje. Naar aanleiding daarvan is via het Gemeenschappelijk Grens Coördinatie Centrum van de Koninklijke Marechaussee een verzoek tot verificatie gericht aan de Spaanse autoriteiten. Binnen de wettelijke termijn van zes uur, zoals vastgesteld in artikel 50, tweede lid, van de Vw, werd daarop geen reactie ontvangen. Daarnaast zou de zus van eiser identiteitsdocumenten komen brengen, nadat eiser hierover telefonisch contact had. De rechtbank acht deze omstandigheden voldoende om de verlenging van de ophouding noodzakelijk en rechtmatig te achten.
5. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van F.S. Ulrich, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
25 juli 2025

Documentcode: [nummer 2]

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.