ECLI:NL:RBDHA:2025:16425
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Rechtmatigheid van de staandehouding en (verlengde) ophouding van een vreemdeling in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de rechtmatigheid van de staandehouding en de daaropvolgende (verlengde) ophouding van een vreemdeling. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. D. Matadien, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de minister van Asiel en Migratie, die op 3 juli 2025 de ophouding van eiser heeft bevolen op basis van artikel 50, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De rechtbank heeft de zaak behandeld op zitting op 23 juli 2025.
Eiser betwist de rechtmatigheid van de staandehouding en de daaropvolgende ophouding, en stelt dat er geen document is dat aantoont wanneer het strafrechtelijke traject is gestart en beëindigd. Hij voert aan dat zijn verblijfsrechtelijke positie al vaststond, en dat de opmaak van het proces-verbaal van ophouding onjuist en onvolledig was. De rechtbank overweegt dat het niet aan de rechter in vreemdelingenzaken is om het strafrechtelijke voortraject te beoordelen, en dat de ophouding op 3 juli 2025 rechtmatig was, omdat de identiteit van eiser op dat moment niet onmiddellijk kon worden vastgesteld.
De rechtbank concludeert dat de verlenging van de ophouding op 3 juli 2025 om 17:30 uur ook rechtmatig was, omdat er twijfels bestonden over het rechtmatig verblijf van eiser. De rechtbank wijst het beroep van eiser ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af. Tevens wordt er geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat daarvoor geen aanleiding bestaat. De uitspraak is openbaar gemaakt op 25 juli 2025.