ECLI:NL:RVS:2024:190

Raad van State

Datum uitspraak
22 januari 2024
Publicatiedatum
22 januari 2024
Zaaknummer
202307261/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de inbewaringstelling van een vreemdeling door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 8 november 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een vreemdeling in bewaring gesteld. De rechtbank Den Haag verklaarde op 24 november 2023 het beroep van de vreemdeling ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Faber, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 22 januari 2024 uitspraak gedaan in deze zaak. De vreemdeling betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de bewaringsrechter het strafrechtelijk voortraject niet mag toetsen. De Afdeling oordeelde dat dit betoog faalt, aangezien het niet aan de vreemdelingenrechter is om te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 toegekende bevoegdheden. De Afdeling bevestigde dat de bewaringsrechter niet buiten de grenzen van het geding mag treden door de rechtmatigheid van het strafrechtelijk voortraject te toetsen. De argumenten van de vreemdeling over de onrechtmatigheid van het strafrechtelijk voortraject leidden niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De Afdeling zag ook ambtshalve geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202307261/1/V3.
Datum uitspraak: 22 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­Hertogenbosch, van 24 november 2023 in zaak nr. NL23.35318 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 8 november 2023 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 24 november 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Faber, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de bewaringsrechter het strafrechtelijk voortraject niet mag toetsen. Dit betoog faalt. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat het niet aan de rechter in vreemdelingenzaken is om te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw 2000 toegekende bevoegdheden. Alleen als de onrechtmatigheid van de aanwending van zodanige bevoegdheden door een daartoe bevoegde rechter is vastgesteld, kan de vreemdelingenrechter zich gesteld zien voor de vraag naar de gevolgen daarvan voor de rechtmatigheid van de inbewaringstelling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 18 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3074). Anders dan de vreemdeling betoogt, volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van 8 november 2022, C, B en X, ECLI:EU:C:2022:858, niet dat de bewaringsrechter ook het strafrechtelijk voortraject moet toetsen. Dit arrest gaat namelijk over de toetsing aan de vereisten voor de rechtmatigheid van de bewaring. Die toetsing gaat niet zover dat de bewaringsrechter ook buiten de grenzen van het geding mag treden door de rechtmatigheid van het strafrechtelijk voortraject te toetsen (uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829, onder 5).
2.       Wat de vreemdeling verder in zijn hogerberoepschrift heeft aangevoerd over de onrechtmatigheid van het strafrechtelijk voortraject, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       De Afdeling ziet ook ambtshalve geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. J.C.A. de Poorter en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.
w.g. Steendijk
voorzitter
w.g. Schipper
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2024
872