ECLI:NL:RBDHA:2025:16426

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2025
Publicatiedatum
4 september 2025
Zaaknummer
Nl25.39258
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet met betrekking tot Dublinclaimant

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 september 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan een Nigeriaanse eiser. De minister had op 15 augustus 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet, omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht onder de Dublinverordening en er een significant risico was dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft op 29 augustus 2025 de zaak behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren via telehoren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de bewaring, zowel zware als lichte, voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had geconcludeerd dat de eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland was binnengekomen en dat hij niet beschikte over een vaste woon- of verblijfplaats, wat het risico op onttrekking vergrootte. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.39258

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Inleiding

1. De minister heeft op 15 augustus 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2025, met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam. De waarnemer van gemachtigde van eiser, mr. M. Pater, is verschenen op de rechtbank in Groningen. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
(lichte gronden)
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb [2] heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kon worden toegepast.
Voortraject
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
4. Eiser valt onder de categorie vreemdelingen zoals bedoeld in artikel 59a van de Vw. De maatregel is op de juiste grondslag opgelegd. De rechtbank stelt daarnaast vast dat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Uit Eurodac is gebleken dat eiser in 2016 in Italië en in 2018, 2023, 2024 en 2025 in Frankrijk asiel heeft aangevraagd. Op 20 augustus 2025 heeft Nederland een claimverzoek bij de Franse autoriteiten ingediend.
Gronden
5. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 4a, 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang gezien, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de minister dat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
5.1.
De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van de Afdeling [3] van 25 maart 2020 [4] volgt dat, om de zware grond 3a aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen, het voldoende is dat deze grond feitelijk juist is. Naar het oordeel van de rechtbank is dit het geval. Eiser heeft, nu hij niet beschikt over een paspoort, geldig visum of een verblijfsvergunning, niet aannemelijk gemaakt dat hij via de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser weliswaar – op zijn telefoon- beschikt over een Frans document betreffende een asielaanvraag in Frankrijk, maar dat dit geen officieel document is waaruit kan worden afgeleid dat hij Nederland op de voorgeschreven wijze is ingereisd. Dat eiser niet de intentie had om Nederland binnen te komen, omdat hij op doorreis naar Duitsland was, doet aan de feitelijke juistheid van deze grond niets af.
5.2.
Ten aanzien van de lichte gronden is de rechtbank van oordeel dat deze terecht aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd. Eiser was niet in het bezit van enig grensoverschrijdingsdocument als bedoeld in artikel 4.21 Vb. Anders dan eiser stelt, heeft de minister het risico op onttrekking voor deze grond voldoende gemotiveerd. Zoals in de maatregel is overwogen, beschikte eiser niet over een fysiek identiteitsdocument, maar slechts over een kopie van een asielaanvraag op zijn telefoon en stond eiser gesignaleerd als niet toe te laten vreemdeling. De minister heeft hieraan terecht de conclusie verbonden dat eiser hiermee eerder blijk heeft gegeven zich aan het toezicht te onttrekken, en dat het risico op onttrekking aan het toezicht aanwezig is. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij over een vaste woon- of verblijfplaats beschikt en heeft hij verklaard niet te beschikken over voldoende middelen van bestaan. Deze laatste twee gronden zijn door eiser bovendien niet betwist. De minister heeft ook ten aanzien van deze gronden de relevantie voor het risico op onttrekking aan het toezicht voldoende gemotiveerd.
5.3.
De rechtbank laat de beoordeling van de rechtmatigheid van zware grond 3b onbesproken, omdat de hiervoor genoemde zware en lichte gronden de maatregel kunnen dragen.
Onttrekkingsrisico
6. Eiser voert aan dat uit de uitspraak van de Afdeling [5] van 5 juni 2014 [6] volgt dat er een zwaardere toets geldt voor het onttrekkingsrisico voor de inbewaringstelling van Dublinclaimanten dan voor de inbewaringstelling ten behoeve van uitzetting van vreemdelingen zonder recht op verblijf. Eiser stelt dat in de onderhavige maatregel niet aan deze zwaardere toets is voldaan.
6.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat uit deze uitspraak van de Afdeling volgt dat ook in het geval waarin de tegengeworpen gronden de maatregel van bewaring in beginsel kunnen dragen, steeds, aan de hand van hetgeen door partijen omtrent het gedrag van de betrokken vreemdeling en de overige feiten en omstandigheden naar voren is gebracht, dient te worden beoordeeld of die gronden de maatregel ook in het geval van de betrokken vreemdeling daadwerkelijk kunnen dragen. Dit is overigens niet alleen het geval bij Dublinclaimanten maar ook bij vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf hebben. [7] De rechtbank is van oordeel dat in het geval van eiser voldoende in de bespreking van de gronden van de maatregel en het lichter middel is gemotiveerd waarom er daadwerkelijk een significant risico op onttrekking bestaat. De omstandigheden van eiser zijn daarbij voldoende meegewogen waardoor wordt voldaan aan het door de Afdeling geschetste toetsingskader.
Lichter middel
7. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat niet om de overdracht van eiser te verzekeren. Enkel de stelling van eiser dat hij zich in doorreis naar Duitsland bevond en het feit dat hij een afspraak heeft betreffende zijn asielaanvraag in Frankrijk, is hiervoor onvoldoende. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat eiser geen medische omstandigheden kenbaar heeft gemaakt. Verder is de rechtbank van oordeel dat de persoonlijke belangen van eiser voldoende zijn betrokken bij de oplegging van de maatregel. De minister heeft in die belangen geen aanleiding hoeven zien om een lichter middel toe te passen.
Voortvarendheid en zicht op overdracht
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de overdracht en dat zicht op overdracht binnen een redelijke termijn niet ontbreekt. De minister heeft op de vijfde dag van de inbewaringstelling, namelijk 19 augustus 2025, een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Daarnaast heeft de minister op 20 augustus 2025 een claimverzoek bij de Franse autoriteiten ingediend. Duitsland dient binnen twee weken op dit verzoek te reageren. De minister mag deze reactie afwachten. Er zijn geen aanwijzingen waaruit op voorhand kan worden geconcludeerd dat het zicht op overdracht ontbreekt.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 6 september 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX7465.