In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie op haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf. De minister had op 28 november 2024 beslist op de aanvraag, maar heeft niet tijdig gereageerd op het bezwaar dat eiseres hiertegen had ingediend. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor de minister om op het bezwaar te beslissen is overschreden en dat eiseres de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Hierdoor is het beroep terecht ingediend en gegrond verklaard.
De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op het bezwaar. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres heeft ook recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 453,50, en het door haar betaalde griffierecht van € 194,- moet door de minister worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 5 augustus 2025.