ECLI:NL:RBDHA:2025:16429

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2025
Publicatiedatum
4 september 2025
Zaaknummer
NL25.24144 en NL25.24145
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van interstatelijk vertrouwensbeginsel met betrekking tot Bulgarije

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiseres, die Syrisch is, heeft een asielaanvraag ingediend in Nederland na eerder een verzoek om internationale bescherming in Bulgarije te hebben ingediend. De rechtbank behandelt ook een verzoek om een voorlopige voorziening. De rechtbank stelt vast dat de minister van Asiel en Migratie de aanvraag niet in behandeling heeft genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. Eiseres heeft echter argumenten aangedragen die de situatie in Bulgarije in twijfel trekken, met verwijzingen naar het AIDA-rapport van maart 2025, dat een verslechtering van de opvangfaciliteiten voor asielzoekers in Bulgarije beschrijft. De rechtbank concludeert dat de minister niet voldoende heeft gemotiveerd dat de opvang in Bulgarije voldoet aan de eisen van de Opvangrichtlijn. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, waarbij de minister wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen binnen acht weken. Eiseres krijgt ook een proceskostenvergoeding van € 1814,- toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.24144 (beroep) en NL25.24145 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)

V-nummer: [nummer 1]
Mede namens haar minderjarige kind:
[naam]
V-nummer: [nummer 2]
(gemachtigde: mr. R.P.M. Ngasirin),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A.F.J. Smulders).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
Eiseres heeft ook een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 13 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van verweerder. Eiseres en haar gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag niet in stand kan blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Achtergrond
4. Eiseres stelt Syrisch te zijn en te zijn geboren op [datum] 1996. Uit Eurodac is gebleken dat eiseres op 14 oktober 2024 in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Op 1 april 2025 heeft eiseres een asielaanvraag in Nederland ingediend. Bij besluit van 27 mei 2025 heeft verweerder beslist om deze asielaanvraag niet in behandeling te nemen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag. Nederland heeft bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid en onder d, van de Dublinverordening. [1] Bulgarije heeft dit verzoek op 30 april 2025 aanvaard.
Kan verweerder ten aanzien van Bulgarije uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Uit rechtspraak [2] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) volgt dat verweerder ten opzichte van Bulgarije in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijke vertrouwensbeginsel. Het is daarom in beginsel aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij bij overdracht aan Bulgarije, als gevolg van het niet-nakomen van internationale verplichtingen door de Bulgaarse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [3] en artikel 4 van het Handvest. [4] Daarvan is sprake als eiseres aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken, zoals neergelegd in het arrest Jawo. [5]
5.1.
Eiseres meent dat voor Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan omdat Bulgarije zich niet houdt aan de Opvangrichtlijn [6] en de Procedurerichtlijn. [7] Eiseres en haar minderjarige dochter hebben twintig dagen in detentie verbleven en zijn toen naar een opvangfaciliteit gebracht die overvol, zeer vies en erg onveilig was. Daarbij was er te weinig eten en was de voedselkwaliteit bedroevend laag. Het dochtertje van eiseres is door deze omstandigheden meermaals ziek geworden, en heeft geen toegang gekregen tot medische hulp. Eiseres verwijst in dit kader naar het AIDA-rapport van maart 2025 [8] , in het bijzonder naar de pagina’s 86 en 87 daarvan. Daarnaast is het in Bulgarije mogelijk om een opvolgende asielaanvraag niet-ontvankelijk te verklaren waarbij wordt afgezien van een mondeling gehoor. [9] Het is volgens eiseres niet mogelijk om een klacht in te dienen bij de autoriteiten van Bulgarije, omdat er geen toegang is tot rechtsbijstand en een tolk, wat in strijd is met de Procedurerichtlijn.
5.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat voor Bulgarije nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het meest recente rapport van AIDA is nog niet door de Afdeling betrokken, maar het rapport van maart 2025 schetst geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Bulgarije dan het rapport van 2023, dat door de Afdeling wel is betrokken.
5.3.
De rechtbank stelt vast dat op pagina 86 en verder van het AIDA-rapport (update 2024) een veel uitgebreidere tekst staat dan op de pagina’s 83 en 84 van het AIDA-rapport (update 2023) over hetzelfde onderwerp. Over dit verschil, en over het AIDA-rapport (update 2024) in zijn geheel, heeft de Afdeling zich nog niet uitgelaten. Verder wijst de rechtbank erop dat hetgeen eiseres heeft verklaard over de opvang, de veiligheidssituatie en de voedselvoorzieningen overeenkomt met de kritiek die hierover is geuit in het AIDA-rapport (update 2024). Uit pagina 86 van ditzelfde AIDA-rapport blijkt voorts dat de toestand van de opvangfaciliteiten sinds 2015 ieder jaar slechter wordt, dat ieder jaar weer delen van de opvang als onbruikbaar worden aangemerkt, dat de opvangcapaciteit afneemt en dat er niet voldoende financiële middelen zijn voor verbetering hiervan. Het gaat hier met andere woorden om een voortschrijdende verslechtering van de opvangfaciliteiten voor asielzoekers in Bulgarije. De rechtbank concludeert daarom dat verweerder, gelet op de passages die eiseres naar voren heeft gebracht en de ondervindingen van eiseres en haar dochter in de opvang in Bulgarije, niet kan volstaan met de motivatie dat het AIDA-rapport (update 2024) geen wezenlijk andere situatie schetst van de situatie in Bulgarije ten aanzien van de opvangfaciliteiten. Verweerder heeft hierom niet deugdelijk gemotiveerd dat de opvang in Bulgarije voor eiseres en haar driejarige dochtertje voldoet aan de eisen die de Opvangrichtlijn noemt. De beroepsgrond slaagt.
5.4.
De rechtbank verklaart al hierom het beroep gegrond. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking meer. Verweerder moet een nieuw besluit nemen waarbij hij, als het gaat om het interstatelijke vertrouwensbeginsel, het meest recente AIDA-rapport moet betrekken, en ook moet ingaan op wat eiseres heeft aangevoerd in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat eiseres gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
7. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor acht weken de tijd.
8. Omdat de rechtbank met deze uitspraak op het beroep beslist, is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
9. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding bedraagt € 1814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die kunnen worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 27 mei 2025;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1814,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M. Doorman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Zie de uitspraken van 15 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4132, en 14 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1080.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, Jawo, ECLI:EU:C:2019:218.
6.Richtlijn 2013/33/EU.
7.Richtlijn 2013/32/EU.
8.AIDA Country report Bulgaria, update on 2024, March 2025.
9.Pagina 66 van het AIDA Country report Bulgaria.