ECLI:NL:RBDHA:2025:16493

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2025
Publicatiedatum
4 september 2025
Zaaknummer
NL25.39560
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet met betrekking tot overdracht onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 september 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die op 19 augustus 2025 door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. Eiser, van Beninse nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, die was gebaseerd op artikel 59a van de Vreemdelingenwet (Vw). De rechtbank heeft het beroep behandeld op 29 augustus 2025, waarbij eiser aanwezig was in het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende gronden had voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de noodzaak van een overdracht onder de Dublinverordening. Eiser heeft de gronden van de maatregel niet betwist. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de minister de informatieplicht heeft geschonden door de informatiefolder niet in de juiste taal aan eiser te verstrekken, maar heeft geconcludeerd dat dit gebrek niet leidt tot opheffing van de maatregel. De rechtbank heeft de belangenafweging in het voordeel van de minister laten uitvallen, omdat eiser voldoende was geïnformeerd over zijn procedurele rechten.

De rechtbank heeft de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.39560

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum]
van Beninse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. M.M. van Daalhuizen),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Inleiding

1. De minister heeft op 19 augustus 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2025 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(
zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging
daartoe gedaan;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft
verstrekt met betrekking tot zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of
een andere lidstaat;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op
zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht
binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de
behandeling van zijn asielverzoek.
(
lichte gronden)
4a. zich niet aan één of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4
van het Vb [2] heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister gemotiveerd waarom een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
Informatiefolder
3. Eiser heeft terecht aangevoerd dat de informatieplicht, zoals bedoeld in artikel 5.3 van het Vb, is geschonden. De rechtbank is van oordeel dat de minister de informatiefolder niet schriftelijk in de juiste taal heeft uitgereikt. Uit het proces-verbaal van gehoor (M110) blijkt dat eiser in de Dendi-taal spreekt, terwijl de informatiefolder in het Frans is uitgereikt. Niet is gebleken dat eiser de Franse taal machtig is of deze voldoende beheerst om de folder te begrijpen. Hiermee is sprake van een gebrek in het voortraject.
3.1.
Dit gebrek leidt niet tot opheffing van de maatregel, maar er dient een belangafweging plaats te vinden. Deze belangenafweging valt in het voordeel van de minister uit. De rechtbank ziet niet in dat eiser door de gang van zaken is benadeeld. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is met eiser met behulp van een beëdigde tolk in de Dendi-taal besproken op welke gronden hij in bewaring zou worden gesteld, zodat hij daarover is geïnformeerd. De rechtbank stelt in dat kader verder vast dat eiser voorafgaand aan het gehoor erop is gewezen dat hij gedurende het gehoor en het verwijderingsproces recht heeft op bijstand van een advocaat, en dat hem tijdens het gehoor is medegedeeld dat deze advocaat namens hem beroep kan instellen tegen de maatregel van bewaring. Eiser heeft dus gebruik kunnen maken van alle aan hem toekomende procedurele rechten.
3.2.
Gelet op het voorgaande bestaat er geen grond voor het oordeel dat de belangen, die de bewaring dienen, niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het geconstateerde gebrek. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om het gebrek te passeren op basis van artikel 6:22 van de Awb [3] .De rechtbank zal de minister veroordelen in de proceskosten.
Grondslag
4. Eiser valt onder de categorie vreemdelingen zoals bedoeld in artikel 59a van de Vw. De maatregel is op de juiste grondslag opgelegd. De rechtbank stelt daarnaast vast dat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Op 25 maart 2025 heeft Frankrijk akkoord gegeven op het door Nederland ingediende claimverzoek. De minister heeft op 29 april 2025 een overdrachtsbesluit genomen en hij heeft op 21 augustus 2025 de overdracht van eiser aan de Franse autoriteiten aangekondigd.
Gronden
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde zware en lichte gronden niet heeft betwist. Ambtshalve toetsend ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat deze gronden de maatregel van bewaring niet kunnen dragen. Alle in de maatregel genoemde zware en lichte gronden zijn feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Er bestaat dan ook voldoende grond voor het standpunt van de minister dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Lichter middel
6. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser dat hij niet naar Frankrijk wil vertrekken, is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat daarom niet om de overdracht van eiser te verzekeren. De rechtbank stelt vast dat de psychische omstandigheden van eiser kenbaar zijn gemaakt en voldoende zijn betrokken bij de oplegging van de maatregel. In dat verband heeft de minister terecht gesteld dat de medische zorg in de detentie- en uitzetcentra gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Verder is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding had moeten zien om eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen.
Voortvarendheid en zicht op overdracht
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de overdracht van eiser en dat zicht op overdracht binnen een redelijke termijn bestaat. De minister heeft op de tweede dag van de inbewaringstelling, namelijk op 21 augustus 2025, een vlucht voor eiser aangevraagd en de overdracht van eiser aangekondigd bij de Franse autoriteiten. Verder heeft de minister op 25 augustus 2025 de vluchtgegevens verstrekt aan de gemachtigde van eiser en staat voor eiser op 4 september 2025 een vlucht gepland. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de overdracht geen doorgang zal vinden vanwege zijn medische en psychische omstandigheden en het feit dat de eerdere overdracht op aangeven van Frankrijk is geannuleerd. Uit het aan het dossier toegevoegde BMA-advies blijkt dat eiser kan reizen, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, waaronder begeleiding tijdens de reis door een psychiatrisch verpleegkundige en de aanwezigheid van een behandelaar ter plaatse na de fysieke overdracht. De rechtbank is niet gebleken dat op voorhand kan worden geconcludeerd dat niet aan deze voorwaarden kan worden voldaan of dat de minister hierin zal tekortschieten. Dat eiser een lopende artikel 64 Vw-maatregel heeft, doet hieraan niet af. Wat betreft de geannuleerde overdracht van 26 augustus 2025 heeft de minister op de zitting toegelicht dat deze niet is doorgegaan, omdat in Frankrijk geen medisch behandelaar beschikbaar was voor na de fysieke overdracht van eiser. Om die reden is een nieuwe overdracht gepland. Hieruit volgt des te meer dat de voorwaarden van het BMA-advies in acht worden genomen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Gelet op het geconstateerde gebrek in het voortraject is er aanleiding de minister te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Algemene wet bestuursrecht.