ECLI:NL:RBDHA:2025:16497

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2025
Publicatiedatum
5 september 2025
Zaaknummer
NL25.39901
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met zicht op uitzetting naar Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 september 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan de eiser, een man van Marokkaanse nationaliteit. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de minister stelde dat de openbare orde de maatregel vorderde vanwege het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van zijn uitzetting zou beletten. De eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt.

Tijdens de zitting op 1 september 2025, waar de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, heeft de rechtbank de argumenten van de eiser gehoord. De eiser stelde dat er geen zicht was op uitzetting naar Marokko, omdat er al acht maanden geen laissez-passer was afgegeven. De rechtbank oordeelde echter dat de minister voldoende had gemotiveerd dat er zicht was op uitzetting binnen een redelijke termijn, aangezien de aanvraag voor de laissez-passer op 6 januari 2025 was ingediend en er geen negatieve reactie was ontvangen.

De rechtbank heeft ook ambtshalve getoetst of de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was, maar kwam tot de conclusie dat dit niet het geval was. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.39901
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. B. Snoeij),

en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. N. Schoonbrood).

Procesverloop

Bij besluit van 21 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 1 september 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. el Manouzi. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1995.
Bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat de gronden van de maatregel van bewaring niet zijn betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Zicht op uitzetting
4. Eiser stelt dat er in zijn geval geen zicht is op uitzetting naar Marokko. Op 6 januari 2025 is een laissez-passer (lp) door de minister aangevraagd. Er is voor het laatst gerappelleerd op 15 augustus 2025. Nu, acht maanden later, is er nog geen lp afgegeven en bestaat er ook geen zicht op afgifte van een lp, ondanks dat eiser zelf stappen heeft ondernomen ten behoeve van dit traject.
5. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende gemotiveerd heeft dat er zicht is op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn. De lp-aanvraag is op 6 januari 2025 aan de Marokkaanse autoriteiten verzonden. Eiser heeft tussen april 2025 en de huidige maatregel van bewaring niet in vreemdelingendetentie gezeten. Het is onbekend of in die periode is gerappelleerd. Nu eiser weer terug in vreemdelingendetentie is, heeft de minister op 15 augustus 2025 terecht gerappelleerd op de bestaande lp-aanvraag van 6 januari 2025. Zolang geen (negatieve) reactie hierop is ontvangen, bestaat er zicht op uitzetting naar Marokko. Verder is de rechtbank van oordeel dat zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt1. Voor de afgifte van een lp is de
minister afhankelijk van de Marokkaanse autoriteiten en hij kan hier niet of nauwelijks invloed op uitoefenen. Er is vooralsnog niet gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten geen lp zullen afgeven voor eiser, waardoor het zicht op uitzetting niet ontbreekt. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
6. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
1. Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892, bevestigd met de uitspraak van 9 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5027.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
04 september 2025

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.