ECLI:NL:RBDHA:2025:16570

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2025
Publicatiedatum
8 september 2025
Zaaknummer
NL25.40315
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 september 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie. De eiser, een Jordaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van 4 augustus 2025, waarin de minister de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000 had opgelegd. Eiser stelde dat de maatregel te laat was omgezet, waardoor hij ten onrechte van zijn vrijheid was beroofd. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 1 september 2025, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank oordeelde dat de beroepsgrond van eiser niet slaagde, omdat het beroep tegen de niet tijdige omzetting van de maatregel niet aan de orde was, aangezien de maatregel van 28 juli 2025 niet ter toetsing voorlag. De rechtbank concludeerde dat de minister de zware gronden voor de maatregel van bewaring terecht had aangevoerd, waaronder het ontbreken van een geldig paspoort en het risico op onttrekking aan het toezicht. Eiser had onvoldoende middelen van bestaan en was afhankelijk van anderen.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de minister voldoende had gemotiveerd dat er geen lichter middel kon worden opgelegd dan de maatregel van bewaring. De rechtbank vond dat de belangen van eiser en zijn gezin niet opwogen tegen het risico op onttrekking aan het toezicht. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter P. Lenstra, in aanwezigheid van griffier S.N. Lekatompessij, en werd openbaar gemaakt op 5 september 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.40315
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. H. Drenth),
en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. N. Schoonbrood).

Procesverloop

Bij besluit van 4 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 1 september 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Fayez. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Jordaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1982.
Omzetting maatregel van bewaring
2. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring te laat is omgezet. Daarmee is eiser ten onrechte van zijn vrijheid benomen.
3. De beroepsgrond slaagt niet. Een beroep op niet tijdige omzetting moet worden ingesteld tegen de maatregel waarvan wordt gesteld dat die ten onrechte te laat is omgezet.1 Dat is de maatregel van 28 juli 2025. De vreemdeling kan ook na opheffing van de bewaring de rechtmatigheid daarvan kan laten toetsen.2 Daarbij geldt dat het instellen van beroep tegen de vrijheidsbenemende maatregel niet aan enige termijn is gebonden.3 Eiser kan dus nog steeds beroep instellen tegen de vorige maatregel en daar zijn betoog over de niet tijdige omzetting naar voren brengen. Omdat de maatregel van 28 juli 2025 hier niet ter toetsing voorligt, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of die maatregel te laat is omgezet.
1. Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 januari 2018.
2 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 8 november 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB8314.
3 Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY4691.
Bewaringsgronden
4. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser alle zware en lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd heeft betwist. De minister heeft ter zitting de zware grond onder 3b en de lichte grond onder 4f laten vallen. Eiser stelt ten aanzien van de zware grond onder 3a dat hij zijn paspoort is verloren. Ook stelt eiser dat hij een asielzoeker is en er om die reden geen voorgeschreven wijze is voor hem om Nederland binnen te komen. Ten aanzien van de zware grond onder 3c stelt eiser dat hij bij zijn vrouw wil verblijven. Het enkele feit dat aan hem een terugkeerbesluit is opgelegd, is onvoldoende om deze zware grond aan hem tegen te werpen. Eiser is uit het asielzoekerscentrum gezet en heeft een asielaanvraag ingediend.
6. De rechtbank oordeelt dat de minister de zware gronden onder 3a en 3c en de lichte gronden onder 4a, 4c en 4d aan de maatregel van bewaring ten grondslag mocht leggen. Eiser had bij binnenkomst in Nederland, en nu nog steeds, geen geldig paspoort of visum. Dat eiser een asielzoeker is doet niets af aan voornoemd feit. Aan eiser is op 20 april 2022 een terugkeerbesluit opgelegd. Het feit dat hij in Nederland is gebleven omdat hij bij zijn vrouw wil blijven, toont juist aan dat hij geen gehoor heeft gegeven aan dit besluit. Eiser staat niet in het BRP ingeschreven. Eiser heeft onvoldoende middelen van bestaan en is hiervoor afhankelijk van het COA, zijn vrouw en vrienden. Deze gronden zijn feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen, omdat hieruit een risico op onttrekking blijkt. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
7. Eiser stelt dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Hiertoe voert eiser aan dat de minister dit middel onvoldoende heeft overwogen. Eiser heeft kort voor de zitting handgeschreven brieven van zijn vrouw en haar kinderen aan het digitaal dossier toegevoegd. De vrouw van eiser schrijft dat zij afhankelijk is van eiser en haar kinderen schrijven (onder meer) dat zij hem als vader zien en zich veilig bij hem voelen. De minister had rekening moeten houden met deze zwaarwegende belangen.
8. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel en de motivering blijkt al dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. Verder heeft de minister terecht van belang gevonden dat eiser zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken en zich niet aan zijn vertrekplicht heeft gehouden. De minister heeft in deze afweging de vrouw van eiser en haar kinderen meegewogen. Hierbij is van belang dat eiser en zijn vrouw niet wettelijk getrouwd zijn, eiser heeft verklaard niet permanent bij zijn vrouw te wonen en dat eiser niet de vader van de kinderen van de vrouw is. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

9. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
05 september 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.