Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser 1] (V-nummer: [V-nummer]),
hierna gezamenlijk aan te duiden als eisers,
Rechtbank Den Haag
In deze zaak gaat het om een beroep tegen het niet tijdig beslissen op aanvragen tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf. De eisers, die gezamenlijk zijn aangeduid, hebben op 22 juli 2024 aanvragen ingediend. De minister van Asiel en Migratie, als verweerder, heeft de ontvangst van deze aanvragen bevestigd en de beslistermijn met drie maanden verlengd. Op 20 maart 2025 is er een ingebrekestelling naar de verweerder gestuurd wegens het niet tijdig beslissen. Op 18 april 2025 hebben de eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De gemachtigde van de eisers, mr. C.H.M. Geraedts, heeft op 25 april 2025 de beroepsgronden ingediend.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de verweerder niet binnen de wettelijke termijn op de aanvragen heeft beslist. Aangezien de verweerder een geldige ingebrekestelling heeft ontvangen, was het beroep gegrond. De rechtbank heeft bepaald dat de verweerder binnen vier weken na de bekendmaking van de uitspraak een besluit moet nemen. Deze termijn kan verlengd worden afhankelijk van de omstandigheden. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de verweerder in gebreke blijft, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat de verweerder het griffierecht van € 194,- aan de eisers moet vergoeden en de proceskosten van € 453,50 moet betalen.
De uitspraak is gedaan door mr. E.P.J. Rutten en is op 18 juli 2025 openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden ingesteld.