ECLI:NL:RBDHA:2025:16692

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
9 september 2025
Zaaknummer
09/016598-25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van drugshandel en bezit van harddrugs in de zaak tegen verdachte

In de zaak van de verdachte, geboren in 1976 en momenteel zonder bekende woon- of verblijfplaats, heeft de Rechtbank Den Haag op 9 september 2025 uitspraak gedaan. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek het verkopen, afleveren en aanwezig hebben van cocaïne en methamfetamine. Tijdens de zittingen op 3 juni en 26 augustus 2025 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. R.H. Limburg, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. Ö. Saki, gehoord. De rechtbank concludeerde dat er sterke aanwijzingen waren voor de betrokkenheid van de verdachte bij drugshandel, maar dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de tenlastegelegde feiten te bewijzen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, waaronder het aanwezig hebben van cocaïne en methamfetamine, en oordeelde dat de verdachte niet de wetenschap en beschikkingsmacht had over de aangetroffen drugs. De rechtbank heeft ook de teruggave van een in beslag genomen geldbedrag van €1.115,00 aan de verdachte gelast, terwijl de overige in beslag genomen voorwerpen in bewaring zijn gegeven ten behoeve van de rechthebbende. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de rol van de rechtbank in het waarborgen van de rechtsbescherming van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/016598-25
Datum uitspraak: 9 september 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
op dit moment zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 3 juni 2025 (pro forma) en 26 augustus 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.H. Limburg en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. Ö. Saki naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is omwille van de leesbaarheid als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde.
Voorts heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde, met partiële vrijspraak van het voorhanden hebben van meer dan 1008,1 gram cocaïne en van het voorhanden hebben van methamfetamine.
Ten slotte heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde, met partiële vrijspraak van het onderdeel ‘tezamen en in vereniging’.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte integrale vrijspraak van de ten laste gelegde feiten bepleit.
3.3.
Vrijspraak
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten niet wettig en overtuigend zijn bewezen en overweegt daartoe als volgt.
3.3.1
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting volgt dat de aanleiding voor het onderzoek naar de verdachte is gelegen in informatie die werd ontvangen van het Team Criminele Inlichtingen (TCI), inhoudende dat de verdachte en een medeverdachte handelen in harddrugs. Naar aanleiding hiervan is onder meer onderzoek gedaan naar de verblijfplaats(en) van de verdachte en zijn medeverdachte, zijn observaties uitgevoerd, telefoons uitgelezen en telefoongesprekken getapt.
Uit voornoemde onderzoeken zijn sterke aanwijzingen naar voren gekomen voor de verdenking dat de verdachte betrokken is geweest bij de handel in harddrugs.
De rechtbank overweegt dat de verdachte ten tijde van zijn aanhouding twee telefoons bij zich had. Eén daarvan kan worden beschouwd als dealertelefoon. De verdachte had die telefoon over langere periode in gebruik en met die telefoon lijken gesprekken, in versluierd taalgebruik, te zijn gevoerd over de handel in harddrugs. Evenwel kan op basis van tapgesprekken en het uitlezen van deze telefoon niet zonder meer en met de vereiste mate van zekerheid worden vastgesteld welke handelingen in verband met de handel in harddrugs (zoals die aan de verdachte ten laste zijn gelegd) de verdachte zou hebben verricht, op welke momenten dat was en om welke middelen het dan zou zijn gegaan. Het onderzoek naar de telefoon en de inhoud van de tapgesprekken laten zien dat er over een langere periode slechts korte telefoongesprekken zijn gevoerd waarin bij voortduring wordt gevraagd over te gaan tot levering op een afgesproken plaats. Uit het dossier volgt niet dat door de verdachte verkochte en/of afgeleverde en/of verstrekte en/of vervoerde harddrugs zijn onderschept. Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting valt ook anderszins niet vast te stellen dat de verdachte die (ten laste gelegde) handelingen daadwerkelijk heeft verricht en zo ja, wanneer.
De rechtbank is van oordeel dat er sterke aanwijzingen zijn voor de betrokkenheid van de verdachte bij het onder 1 ten laste gelegde feit en de verdachte heeft die verdenking niet weggenomen. Niettemin leveren die aanwijzingen noch afzonderlijk, noch in samenhang beschouwd voldoende wettig en overtuigend bewijs op dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan.
De rechtbank spreekt de verdachte dan ook vrij van het onder 1 tenlastegelegde.
3.3.2
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Ook ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde is de rechtbank van oordeel dat er sterke aanwijzingen zijn voor de verdenking van het medeplegen van het aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne. Voor een bewezenverklaring van dit feit is evenwel vereist dat kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs én daarover beschikkingsmacht uitoefende.
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat op basis van het voorliggend dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat de verdachte op of omstreeks 4 maart 2025 wetenschap had van de op het moment van de instap door de politie in het pand aan de [straatnaam 1] te Leiden aanwezige cocaïne.
Het dossier bevat naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten dat de verdachte op of omstreeks die datum in het pand aan de [straatnaam 1] te Leiden is geweest. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier wel volgt dat de verdachte de sleutel van bedoeld pand had en op andere momenten in het pand aanwezig is geweest. Die omstandigheden kunnen echter niet zonder meer de conclusie dragen dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de op 4 maart 2025 aangetroffen cocaïne, nu hij niet de enige was die in dit pand verbleef. Dit betekent dat er niet voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde voorhanden hebben van cocaïne.
De rechtbank stelt verder vast dat op basis van het dossier niet is komen vast te staan dat de ten laste gelegde hoeveelheid methamfetamine in het pand aan de [straatnaam 2] is aangetroffen. Reeds hierom moet de verdachte, conform de eis van de officier van justitie, ook van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Gelet op het voorgaande spreekt de rechtbank de verdachte vrij van het gehele onder 2 ten laste gelegde feit.
3.3.3
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat in een afgesloten kamer van het pand aan de [straatnaam 2] te Leiden een hoeveelheid hennep is aangetroffen. Eveneens volgt uit het dossier dat de verdachte over een sleutel beschikte die toegang gaf tot voornoemd pand en dat hij met regelmaat verbleef en logeerde in dat pand.
De rechtbank overweegt dat noch uit het dossier, noch uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte ook over een sleutel beschikte van de afgesloten ruimte waarin de hennep werd aangetroffen. Ook bevat het dossier geen aanwijzingen dat de verdachte eerder heeft beschikt over een sleutel van deze ruimte. Ook voor dit pand geldt dat de verdachte daar niet als enige verbleef.
Mede gelet op hetgeen reeds hiervoor is overwogen onder 3.3.2, is de rechtbank van oordeel dat op basis van het voorliggend dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet met de vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte de beschikkingsmacht over en wetenschap had van de onder feit 3 bedoelde hennep.
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigen is bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en zal de verdachte eveneens van dit feit vrijspreken.
Gezien de vrijspraak heeft de rechtbank het bevel tot voorlopige hechtenis reeds bij afzonderlijke beslissing van 4 september 2025 opgeheven.

4.De inbeslaggenomen voorwerpen

4.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen d.d. 11 juli 2025 (beslaglijst) onder 1 tot en met 10 genoemde voorwerpen zullen worden verbeurdverklaard.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de in het pand aan de [straatnaam 2] te Leiden aangetroffen geldbedragen (de onder 2 tot en met 10 genoemde voorwerpen op de beslaglijst) niet aan de verdachte toebehoren en heeft zich dienaangaande gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het bij de insluitingsfouillering van de verdachte aangetroffen geldbedrag van € 1.115,00 (beslaglijst onder 1) heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat dit moet worden teruggegeven aan de verdachte.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting kan met betrekking tot de op de beslaglijst onder 2 tot en met 10 genoemde voorwerpen geen persoon als rechthebbende worden aangemerkt. De rechtbank zal daarom de bewaring van deze voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende gelasten.

5.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
de inbeslaggenomen goederen
gelast de teruggave aan de verdachte van het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp, te weten: een geldbedrag ter hoogte van 1.115,00 euro (met goednummer PL1500-2024111243-3289748);
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de op de beslaglijst onder 2 tot en met 10 genoemde voorwerpen, te weten: de overige geldbedragen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Dantuma-Hieronymus, voorzitter,
mr. H.P.M. Meskers, rechter,
mr. L. Kelkensberg, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. D.D. Jongen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 september 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
1
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 mei 2024 tot en met 04 maart 2025 te Leiden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
- een of meer hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- een of meer hoeveelheden van een materiaal bevattende methamfetamine,
zijnde cocaïne en/of methamfetamine, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
2
hij op of omstreeks 4 maart 2025 te Leiden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 1.117,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne en/of
- 900 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende methamfetamine, zijnde methamfetamine,
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
3
hij op of omstreeks 4 maart 2025 te Leiden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2.400 gram bruto, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet