Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.De tenlastelegging
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.
Rechtbank Den Haag
In de zaak van de verdachte, geboren in 1976 en momenteel zonder bekende woon- of verblijfplaats, heeft de Rechtbank Den Haag op 9 september 2025 uitspraak gedaan. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek het verkopen, afleveren en aanwezig hebben van cocaïne en methamfetamine. Tijdens de zittingen op 3 juni en 26 augustus 2025 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. R.H. Limburg, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. Ö. Saki, gehoord. De rechtbank concludeerde dat er sterke aanwijzingen waren voor de betrokkenheid van de verdachte bij drugshandel, maar dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de tenlastegelegde feiten te bewijzen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, waaronder het aanwezig hebben van cocaïne en methamfetamine, en oordeelde dat de verdachte niet de wetenschap en beschikkingsmacht had over de aangetroffen drugs. De rechtbank heeft ook de teruggave van een in beslag genomen geldbedrag van €1.115,00 aan de verdachte gelast, terwijl de overige in beslag genomen voorwerpen in bewaring zijn gegeven ten behoeve van de rechthebbende. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de rol van de rechtbank in het waarborgen van de rechtsbescherming van de verdachte.