ECLI:NL:RBDHA:2025:16706

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2025
Publicatiedatum
9 september 2025
Zaaknummer
C/09/681286 / HA ZA 25-212
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overheidsaansprakelijkheid en toezeggingen door de Belastingdienst met betrekking tot pensioenkwalificatie

In deze zaak heeft eiser, een voormalig werknemer in het onderwijs, de Belastingdienst aangesproken op een vermeende toezegging over de kwalificatie van zijn pensioen. Eiser heeft in 2018 informatie opgevraagd over de status van zijn pensioen bij het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) en ontving daarop een e-mail van de Belastingdienst waarin werd gesteld dat een deel van zijn pensioen publiekrechtelijk was. Later bleek deze informatie onjuist te zijn, wat leidde tot een rechtszaak waarin eiser vorderingen indiende tegen de Belastingdienst en de Staat der Nederlanden. De rechtbank oordeelde dat eiser niet redelijkerwijs op de juistheid van de informatie had mogen vertrouwen, omdat de communicatie van de Belastingdienst tegenstrijdig was. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een tekortkoming of onrechtmatig handelen door de Belastingdienst, en wees de vorderingen van eiser af. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten van de Staat.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaak-/rolnummer: C/09/681286 / HA ZA 25-212
Vonnis van 27 augustus 2025
in de zaak van
[eiser]te [woonplaats] (België),
eiser,
hierna te noemen: ‘ [eiser] ’,
advocaat: mr. H. van Meerten,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN FINANCIËN)te Den Haag,
gedaagde,
hierna te noemen: ‘de Staat’,
advocaat: mr. S.W. te Selle.

1.De zaak in het kort

1.1.
[eiser] heeft de Belastingdienst verzocht een verklaring af te geven dat zijn pensioen als publiekrechtelijk moet worden aangemerkt. De Belastingdienst heeft hierop informatie gegeven die achteraf onjuist bleek te zijn. [eiser] meent dat de Belastingdienst de gemaakte afspraak of toezegging niet nakomt en vordert dat de Belastingdienst wordt veroordeelt dat alsnog te doen en zijn schade te vergoeden.
1.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat [eiser] er niet in redelijkheid op heeft mogen vertrouwen dat de informatie die de Belastingdienst heeft verstrekt over de kwalificatie van zijn pensioen juist was. De Staat heeft daarom niet onrechtmatig gehandeld en hoeft geen vergoeding aan [eiser] te betalen.

2.De procedure

2.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 21 februari 2025 met producties 1 tot en met 16;
- de conclusie van antwoord met producties 16 en 17;
- de akte overlegging producties 17 tot en met 22 namens [eiser] .
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 18 juli 2025 plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen, mede aan de hand van pleitnotities, hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De pleitnotities zijn overgelegd en maken deel uit van het procesdossier. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen tijdens de zitting is gezegd.

3.De feiten

3.1.
[eiser] is vanaf 1978 in verschillende functies werkzaam geweest in het onderwijs in Nederland. Sinds 1989 was de Stichting Nationale hogeschool voor toerisme en verkeer te Breda (hierna: NHTV) zijn werkgever.
3.2.
In 2008 is [eiser] , samen met zijn partner, verhuisd van Nederland naar België en is sindsdien in Nederland blijven werken.
3.3.
De toenmalig belastingadviseur van [eiser] , de heer [naam] (hierna: [naam] ) heeft een op 7 februari 2018 gedateerde brief naar de Belastingdienst gemaild. In die brief wordt verzocht een verklaring af te geven dat het pensioen dat door [eiser] bij het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (hierna: ABP) is opgebouwd een publiekrechtelijk pensioen betreft en aldus belastbaar is in Nederland. Bij dit verzoek is een overzicht gevoegd van de werkgevers van [eiser] vanaf 1978 en een verklaring van het hoofd personeelszaken van NHTV waarin – kort gezegd – staat dat het volledige pensioen van [eiser] bij het ABP publiekrechtelijk is opgebouwd.
3.4.
Door de Belastingdienst is bij e-mailbericht van 8 maart 2018 als volgt gereageerd:
“Het ABP verzorgt alle publiekrechtelijke pensioenen van de overheid én alle pensioenen van het onderwijs. Het onderwijs in Nederland is deels privaat-, deels publiekrechtelijk.
Deze tweedeling loopt parallel aan bijzonder en openbaar onderwijs. Of er in het
basis- en middelbaaronderwijs sprake is van een publiekrechtelijke dienstbetrekking, kun je vaak al zien aan de naam.
Zo is bijvoorbeeld een katholieke basisschool altijd privaat (want bijzonder onderwijs), en als er sprake is van een stichting ook.
Voor het
hogeronderwijs geldt dat er slechts sprake is van een publiekrechtelijk pensioen, indien het pensioen in dienstbetrekking bij onderstaande onderwijsinstellingen is opgebouwd:
 De openbare universiteiten te Leiden, Groningen, Amsterdam, Utrecht, Delft, Wageningen, Eindhoven, Enschede, Rotterdam en Maastricht.
 De Open Universiteit te Heerlen.
 De rechtspersoonlijkheid bezittende openbare hogescholen te Leeuwarden en Velp.
Voor de heer [eiser] is enkel zijn bij De Stichting [schoolnaam] opgebouwde pensioen als publiekrechtelijk aan te merken.”
3.5.
Op 9 maart 2018 heeft [naam] hier per e-mail op geantwoord:
“Heel erg bedankt voor uw onderstaande antwoord. Kunt u echter ook aangeven wat de verdeling publiekrechtelijk/privaatrechtelijk (percentage) zal zijn in de volgende situaties.
 Als de heer [eiser] vanaf augustus 2018 10% van zijn pensioenuitkering gaat ontvangen van het ABP naast zijn loon uit dienstbetrekking bij De Stichting [schoolnaam] .
 Als de heer [eiser] in het jaar 2023 volledig met pensioen gaat en zijn dienstbetrekking bij De Stichting internationale hogeschool Breda tot die tijd voortzet.”
3.6.
Namens de Belastingdienst is hierop gereageerd dat het niet gebruikelijk is dit soort berekeningen te maken voordat de belastingplichtige met pensioen gaat. Hierop heeft [naam] geantwoord:
“Ik begrijp dat het niet gebruikelijk is om dit soort berekeningen te maken voordat een belastingplichtige met pensioen gaat. Ik verwacht van u dan ook geen definitieve berekening maar cliënt en zijn partner willen graag een indicatie hebben hoe en waar het pensioen van de heer [eiser] zal worden belast zodat zij een planning kunnen maken voor de toekomst. Ik wil u daarom nogmaals verzoeken om globaal aan te geven wat de verhouding ongeveer zal zijn.”
3.7.
Bij e-mailbericht van 13 maart 2018 is vanuit de Belastingdienst als volgt gereageerd:
“Uit een globale berekening kom ik voorlopig uit op +/- 82% publiekrechtelijk en +/- 18% privaatrechtelijk opgebouwd pensioen.
Een exacte berekening kan ik eerst opmaken als de heer [eiser] met pensioen gaat.”
3.8.
[eiser] heeft per augustus 2018 10% van zijn pensioenuitkering naar voren gehaald. Dat deel van het inkomen van [eiser] is door de Belgische fiscus privaatrechtelijk belast.
3.9.
De toenmalige belastingadviseur van [eiser] heeft op 18 december 2020 de Belastingdienst verzocht een verklaring af te geven waaruit blijkt dat de pensioenen die zijn opgebouwd bij het ABP voor 82% publiekrechtelijk zijn en aldus belastbaar zijn in Nederland.
3.10.
De Belastingdienst heeft bij e-mailbericht van 21 december 2020 als volgt gereageerd:
“In mijn mail van 13 maart 2018 is een lelijke beoordelingsfout geslopen.
Bij nader inzien is het opgebouwde pensioen van de heer [eiser] bij de Stichting [schoolnaam] als geheel privaatrechtelijk aan te merken.”
Hierop is een Verdragsverklaring aan [eiser] verstrekt waarin staat dat het door [eiser] opgebouwde pensioen bij NHTV privaatrechtelijk is.
3.11.
[eiser] is op 13 april 2023 volledig met pensioen gegaan.
3.12.
[eiser] heeft de Belastingdienst op 30 april 2024 aansprakelijk gesteld voor de geleden en nog te lijden schade als gevolg van de onjuist verstrekte informatie. Bij brief van 20 augustus 2024 heeft [eiser] de reeds geleden schade begroot op € 13.408 en het totale bedrag van de geleden en toekomstige schade op € 172.000. De Belastingdienst heeft aansprakelijkheid bij brief van 30 september 2024 afgewezen.
3.13.
Op de pensioenuitkeringen van [eiser] is het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen (hierna: het Verdrag) van toepassing. Uit artikel 19 lid 2 sub a van dit Verdrag volgt dat een in Nederland opgebouwd publiekrechtelijk pensioen in Nederland wordt belast. De belastingdruk over dit pensioen is in Nederland lager dan in België. [eiser] heeft er daarom belang bij dat een zo groot mogelijk deel van zijn pensioen als publiekrechtelijk wordt aangemerkt en in Nederland wordt belast.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
I. voor recht verklaart dat de Belastingdienst jegens [eiser] is tekort geschoten in de nakoming van de tussen partijen gemaakte afspraken, dan wel door de gedane toezeggingen niet te honoreren, dan wel onrechtmatig heeft gehandeld door in strijd met de toezeggingen te handelen;
II. de Belastingdienst veroordeelt om conform haar toezegging een Verdragsverklaring af te geven aan [eiser] waaruit volgt dat zijn pensioen voor 82% publiekrechtelijk kwalificeert, binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 1.000 per dag, met een maximum van € 75.000;
III. de Belastingdienst veroordeelt tot vergoeding van € 13.408 aan [eiser] ;
Subsidiair
IV. de Staat veroordeelt tot vergoeding van € 171.568 aan [eiser] ;
Primair en subsidiair
V. de Staat veroordeelt in de kosten van deze procedure.
4.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij gerechtvaardigd mocht afgaan op de toezegging die de Belastingdienst heeft gedaan. Hem komt daarom een Verdragsverklaring toe waarin die toezegging wordt bevestigd. De reeds geleden schade van het naar voren gehaalde pensioen in de periode vanaf augustus 2018 bedraagt € 13.408 hetgeen vergoed dient te worden. Indien de Belastingdienst de toezegging niet hoeft na te komen bedraagt de totale schade, gebaseerd op de gemiddelde levensverwachting van [eiser] , € 171.568.
4.3.
De Staat voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
4.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
In deze zaak draait het om de informatie die de Belastingdienst aan [eiser] heeft gegeven en waar [eiser] – naar eigen zeggen – levenskeuzes op heeft gebaseerd. De Belastingdienst heeft toegegeven dat de aanvankelijk verstrekte informatie onjuist was.
5.2.
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij (internationaal) bevoegd is van de vorderingen kennis te nemen en dat daarop Nederlands recht van toepassing is.
5.3.
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de Belastingdienst met [eiser] afspraken heeft gemaakt of een toezegging heeft gedaan die zij moet nakomen. Als dat zo is, moet de rechtbank vervolgens beoordelen of de Belastingdienst jegens [eiser] tekort is geschoten in de nakoming van de afspraken of toezegging, dan wel onrechtmatig heeft gehandeld door in strijd met die afspraken of toezegging te handelen.
Standpunten van partijen
5.4.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat sprake is van een toezegging door de Belastingdienst. Hij voert in dit verband aan dat het verzoek dat is opgenomen in de brief van 7 februari 2018 van zijn belastingadviseur concreet was en de reactie van de Belastingdienst van 8 maart 2018 niet anders geïnterpreteerd kan worden dan dat het bij NHTV opgebouwde pensioen publiekrechtelijk is. Op 13 maart 2018 heeft de Belastingdienst zelfs een tweede e-mailbericht gestuurd waarin de eerste reactie is bevestigd en een specifieke procentuele verdeling is gegeven. Beide reacties van de Belastingdienst zijn bovendien zonder voorbehoud gegeven, zodat hij erop mocht vertrouwen dat de verstrekte informatie juist was, aldus [eiser] .
5.5.
De Belastingdienst betwist dat sprake is van een toezegging waarop [eiser] heeft mogen vertrouwen. Deze betwisting komt er in de kern op neer dat [eiser] redelijkerwijs niet had mogen vertrouwen op de juistheid van de verstrekte informatie. Uit het eerste deel van het e-mailbericht van de Belastingdienst van 8 maart 2018 volgt dat stichtingen altijd privaatrechtelijk zijn en dat NHTV niet wordt genoemd in de uitputtende lijst hogescholen waarvan het pensioen als publiekrechtelijk moet worden aangemerkt. Het tweede deel van het e-mailbericht, waarin staat dat het pensioen bij NHTV als publiekrechtelijk is aan te merken, is daarmee evident in tegenspraak.
Geen sprake van afspraken met Belastingdienst
5.6.
De rechtbank is van oordeel dat voor zover [eiser] met de “tussen partijen gemaakte afspraken” doelt op een overeenkomst als bedoeld in artikel 6:261 van het Burgerlijk Wetboek (BW) tussen hem en de Belastingdienst, hij – gelet op de gemotiveerde betwisting door de Belastingdienst – onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld voor de conclusie dat een dergelijke wederkerige overeenkomst tussen hem en de Belastingdienst tot stand is gekomen. Dat kan niet uit de door [eiser] overgelegde stukken en door hem aangehaalde citaten worden afgeleid. De rechtbank begrijpt de stellingen van [eiser] als een beroep op een (eenzijdige) toezegging door de Belastingdienst.
Wanneer is sprake van een toezegging?
5.7.
De rechtbank stelt voorop dat in het geval dat door de Belastingdienst een toezegging is gedaan, de Belastingdienst deze toezegging in beginsel dient na te komen. Het kan evenwel onder bijzondere omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn om van de Belastingdienst nakoming van de toezegging te verlangen (artikel 6:2 lid 2 BW).
5.8.
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een toezegging, sluit de rechtbank aan bij de door de bestuursrechter ontwikkelde maatstaf (Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694). Om aan te nemen dat een toezegging is gedaan, dient degene die zich beroept op het vertrouwensbeginsel aannemelijk te maken dat sprake is van uitlatingen en/of gedragingen van ambtenaren die bij de betrokkene redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend. Daarbij is van belang dat de betrokkene te goeder trouw is, wat betekent dat de betrokkene alleen een beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel indien hij de in het kader van een toezegging relevante feiten en omstandigheden correct heeft weergegeven. De betrokkene komt geen geslaagd beroep toe op het vertrouwensbeginsel indien hij besefte of had moeten beseffen dat de uitlating van de ambtenaar ging over een beslissing die buiten de bevoegdheid van het bestuursorgaan lag, of anderszins in strijd was met de toepasselijke rechtsregels. Hierbij is van belang dat op degene die een beroep op het vertrouwensbeginsel doet een onderzoeksplicht rust. Bij de vraag of een toezegging is gedaan, speelt ook de deskundigheid van de betrokkene een rol. Verder geldt dat, om een toezegging aan te nemen, de uitlating en/of gedraging in ieder geval toegesneden dient te zijn op de concrete situatie. Algemene voorlichting of uitlatingen over een ander geval of jegens derden zijn niet aan te merken als een toezegging. Ook is er geen sprake van een toezegging als er uitdrukkelijk over het concrete geval aan de betrokkene een voorbehoud is gemaakt.
Geen welbewuste standpuntbepaling
5.9.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van uitlatingen en/of gedragingen van de Belastingdienst die bij [eiser] redelijkerwijs de indruk hebben kunnen wekken van een welbewuste standpuntbepaling van de Belastingdienst over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend. De uitlatingen van de Belastingdienst zien weliswaar op een concrete situatie – namelijk de vraag hoe het door [eiser] bij NTHV opgebouwde pensioen moest worden geduid – maar [eiser] mocht er in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs niet op vertrouwen dat de hem gegeven informatie juist was. De rechtbank komt tot dit oordeel omdat de conclusie van het e-mailbericht evident in tegenspraak is met de daarvoor weergegeven overige inhoud van het bericht. Die overige inhoudt bevat een tweetal contra-indicaties voor de juistheid van de conclusie dat het pensioen van [eiser] als publiekrechtelijk is aan te merken. Ten eerste staat in het eerste deel van de e-mail dat een stichting altijd privaat is. Ten tweede is een limitatieve opsomming gegeven van instellingen in het hoger onderwijs waarbij sprake is van een publiekrechtelijk pensioen: voor hogescholen gaat dit om de hogescholen in Leeuwarden en Velp. De NHTV is zowel een stichting als een hogeschool die niet voorkomt op de limitatieve lijst. Dit zijn twee indicaties waaruit volgt dat een pensioen bij NHTV privaatrechtelijk is. De conclusie van de e-mail (“Voor de heer [eiser] is enkel zijn bij De Stichting [schoolnaam] opgebouwde pensioen als publiekrechtelijk aan te merken”) sluit niet aan op de (overige) inhoud van het e-mailbericht. Deze innerlijke tegenstrijdigheid zorgt ervoor dat [eiser] niet zonder meer mocht afgaan op de juistheid van de conclusie in het e-mailbericht. Dit geldt temeer aangezien deze e-mailconversatie namens [eiser] is gevoerd door zijn belastingadviseur, die op fiscaal gebied deskundig is. Van [eiser] , en zeker van zijn adviseur, had verwacht mogen worden de reactie van de Belastingdienst kritischer te lezen. Dit geldt met name nu [eiser] stelt levenskeuzes te hebben gebaseerd op deze informatie. Onder deze omstandigheden mocht van [eiser] redelijkerwijs worden verwacht dat hij nader onderzoek zou verrichten naar de juistheid van de conclusie van het e-mailbericht van 8 maart 2018.
5.10.
[eiser] stelt dat hij met de e-mail van zijn belastingadviseur van 9 maart 2018 een vervolgvraag aan de Belastingdienst heeft gesteld – waarop op 13 maart 2018 door de Belastingdienst is gereageerd – en dat hij aldus voldoende onderzoek heeft gedaan naar de juistheid van de conclusie van het e-mailbericht van 8 maart 2018. De rechtbank is dat niet met hem eens. Het had op de weg van [eiser] , dan wel zijn belastingadviseur, gelegen de innerlijke tegenstrijdigheid van het eerste bericht in een vervolgvraag aan de Belastingdienst aan de orde te stellen. [eiser] of zijn belastingadviseur hadden bijvoorbeeld kunnen vragen of de in het e-mailbericht van 8 maart 2018 opgenomen conclusie wel juist is in het licht van het eerste deel van dat bericht, waaruit niet anders kan worden afgeleid dan dat het bij NHTV opgebouwde pensioen als privaatrechtelijk moet worden aangemerkt. In plaats daarvan is slechts gevraagd naar een globale verdeling van het pensioen in een publiekrechtelijk en een privaatrechtelijk deel. Bij deze vraagstelling heeft de belastingadviseur van [eiser] voortgeborduurd op de eerdere foutieve conclusie van de Belastingdienst. Met de reactie van 13 maart 2018 heeft ook de Belastingdienst, zo begrijpt de rechtbank, voortgeborduurd op het eerder gegeven onjuiste antwoord.
5.11.
Deze omstandigheden maken naar het oordeel van de rechtbank dat [eiser] redelijkerwijs niet mocht vertrouwen op de juistheid van de gegeven informatie. Van een welbewuste standpuntbepaling door de Belastingdienst waarop [eiser] zijn gedrag heeft mogen afstemmen is geen sprake. [eiser] kan de Belastingdienst dan ook niet houden aan de inhoud van de e-mailberichten van 8 en 13 maart 2018. Van tekort schieten door de Belastingdienst in de nakoming van een toezegging is geen spraken. De Belastingdienst heeft evenmin onrechtmatig gehandeld doordat een toezegging niet zou zijn nagekomen.
Geen aansprakelijkheid voor onjuiste informatieverstrekking
5.12.
Voor zover [eiser] (tevens) heeft bedoeld te betogen dat de Belastingdienst onrechtmatig heeft gehandeld door hem onjuiste informatie te verstrekken, geldt het volgende.
5.13.
Bij de beoordeling of sprake is van onrechtmatig handelen door onjuiste informatieverstrekking geldt dat de (enkele) omstandigheid dat een overheidsorgaan aan een belanghebbende, naar aanleiding van een door deze gedaan verzoek, onjuiste en/of onvolledige inlichtingen verschaft, niet automatisch betekent dat sprake is van onrechtmatig handelen door dat overheidsorgaan. Het antwoord op de vraag of de Belastingdienst onjuiste en/of onvolledige inlichtingen heeft gegeven aan [eiser] en daardoor onrechtmatig heeft gehandeld, hangt af van alle omstandigheden van het geval. Daarbij moet in de eerste plaats worden gekeken naar de inhoud van het gedane verzoek en hetgeen de Belastingdienst daaromtrent heeft moeten begrijpen. Daarnaast moet worden gekeken naar de aard en inhoud van de door de Belastingdienst in antwoord daarop gegeven inlichtingen en hetgeen [eiser] daaromtrent heeft moeten begrijpen. Alleen als [eiser] er in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs op heeft mogen vertrouwen dat hem juiste en volledige inlichtingen met een bepaalde inhoud werden gegeven, kan het verstrekken van die inlichtingen – indien deze onjuist of onvolledig zijn – onrechtmatig zijn jegens [eiser] . Indien [eiser] daardoor op het verkeerde been is gezet, kan de Belastingdienst aansprakelijk zijn voor de daardoor ontstane schade (HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW0219 (‘s-Hertogenbosch/Van Zoggel)).
5.14.
[eiser] heeft er op de gronden genoemd onder 5.9 en 5.10 niet redelijkerwijs op mogen vertrouwen dat hem juiste en volledige inlichtingen met een bepaalde inhoud waren gegeven. Daarmee heeft de Belastingdienst – hoewel vast staat dat zij onjuiste informatie aan [eiser] heeft verstrekt – niet onrechtmatig jegens hem gehandeld.
Conclusie en proceskosten
5.15.
De vorderingen onder I worden daarom afgewezen. De vorderingen onder II, III en IV delen dat lot, omdat er geen sprake is van een tekortschieten of onrechtmatig handelen van de Belastingdienst.
5.16.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Staat worden begroot op:
- griffierecht
6.861
- salaris advocaat
3.858
(2 punten × tarief V van € 1.929)
- nakosten
178
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
10.897
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal op na te melden wijze worden toegewezen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 10.897, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
6.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
6.4.
verklaart de in 6.2 en 6.3 opgenomen veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Boogers en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2025.