ECLI:NL:RBDHA:2025:16711

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
9 september 2025
Zaaknummer
NL25.27258
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag van Iraakse eiser met betrekking tot Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Iraakse eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 19 juni 2025 niet in behandeling genomen, omdat Roemenië verantwoordelijk is voor de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft het beroep op 2 september 2025 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door een tolk en zijn gemachtigde, mr. H. Meijerink, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door mr. A.M. Luigjes.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiser geen gelijk krijgt en het besluit van de minister in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, en dat de minister in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank oordeelt dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Roemenië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.

De rechtbank wijst erop dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen aanwijzingen zijn dat homoseksuelen in Roemenië in een nadeligere positie verkeren ten opzichte van andere asielzoekers. De beroepsgrond van de eiser over het interstatelijk vertrouwensbeginsel slaagt niet. Ook de stelling dat de minister op grond van artikel 17 van de Dublinverordening had moeten afzien van overdracht, wordt verworpen. De rechtbank concludeert dat de minister in redelijkheid heeft kunnen stellen dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht van de eiser van onevenredige hardheid getuigt. De uitspraak is openbaar gemaakt op 9 september 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.27258

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

geboren op [geboortedatum] ,
van Iraakse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer] ,
(gemachtigde: mr. H. Meijerink),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. A.M. Luigjes).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 19 juni 2025 niet in behandeling genomen omdat Roemenië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening, [1] op 2 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (bijgestaan door een tolk), de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.
1.2.
Op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt apart beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat mede aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland op 12 mei 2025 bij Roemenië een verzoek om overname gedaan. Roemenië heeft dit verzoek op 20 mei 2025, op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening aanvaard.
Zienswijze
5. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van wat eiser eerder in de zienswijze naar voren heeft gebracht, kan de rechtbank niet afleiden waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank in deze enkele stelling geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. Eiser voert aan dat voor Roemenië niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarbij wijst eiser op het USDOS [3] 2023 Country Report on Human Rights Practices: Romania van 23 april 2024. Hieruit volgt volgens eiser onder meer dat de Roemeense autoriteiten de wet die discriminatie verbiedt door statelijk- en niet statelijke actoren op basis van seksuele geaardheid, genderidentiteit of expressie, of geslachtskenmerken niet altijd handhaaft en er geen garantie is dat er geen onderscheid zal worden gemaakt als het gaat om toegang tot de opvangvoorzieningen en de asielprocedure. Er is daarmee geen garantie dat eiser geen risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [4] of artikel 4 van het Handvest [5] . Roemenië maakt een inbreuk op de rechten van de mensen omdat mensen van hetzelfde geslacht in Roemenië niet mogen trouwen.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak in zaken zoals deze uitgangspunt is dat de minister moet toetsen of mag worden uitgegaan van het vermoeden dat lidstaten en andere landen die deelnemen aan de Dublinverordening bij de behandeling van asielzoekers hun internationale verplichtingen zullen nakomen (het interstatelijk vertrouwensbeginsel). De Afdeling [6] heeft dit uitgangspunt in de uitspraak van 22 juli 2024 [7] voor Roemenië bevestigd.
6.2.
Dit betekent dat de minister in beginsel mag uitgaan van het vermoeden dat de behandeling van eiser in Roemenië in overeenstemming zal zijn met de bepalingen van het EVRM en het Handvest. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Roemenië, door het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Roemeense autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Daarvoor kan hij objectieve (landen)informatie over de werking van het asielstelsel en de opvangvoorzieningen van Roemenië overleggen en hij kan feiten stellen of verklaringen afleggen over zijn ervaringen in Roemenië die aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat de asielprocedure en/of opvangvoorzieningen in Roemenië systeemfouten bevatten. Van een schending van de voormelde bepalingen zal, in geval eiser aannemelijk maakt dat er sprake is van tekortkomingen in het Roemeense asiel- en opvangsysteem, pas sprake zijn als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. [8]
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat in Roemenië sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen waardoor hij bij overdracht aan Roemenië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van
het Handvest. Er zijn geen aanwijzingen dat homoseksuelen, die asiel hebben aangevraagd in Roemenië, in een nadeligere positie verkeren ten opzichte van andere asielzoekers gedurende hun asielprocedure. Ook is er geen reden om aan te nemen dat er in Roemenië vanwege de seksuele geaardheid van een asielzoeker enig onderscheid wordt gemaakt als het gaat om de toegang tot de opvangvoorzieningen en de asielprocedure. Dit blijkt ook niet uit het USDOS 2023 Country Report on Human Rights Practices: Romania waar eiser naar heeft verwezen. De Roemeense autoriteiten hebben bovendien met het claimakkoord gegarandeerd dat zij de asielaanvraag van eiser in behandeling zullen nemen, in overeenstemming met de verdragsverplichtingen. Hoewel de rechtbank erkent dat lhbti’ers in Roemenië het in het algemeen moeilijker hebben, betekent dit niet dat eiser zich bij voorkomende problemen niet kan wenden tot de daartoe aangewezen autoriteiten van Roemenië. Het is niet gebleken dat de Roemeense autoriteiten eiser niet kunnen of willen helpen wanneer hij zich tot deze autoriteiten wendt bij voorkomende problemen. De beroepsgrond over het interstatelijk vertrouwensbeginsel slaagt niet.
Artikel 17 van de Dublinverordening
7. Eiser voert aan dat de minister op grond van artikel 17 van de Dublinverordening af had moeten zien van overdracht, omdat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht van onevenredige hardheid getuigt. Eiser heeft in Roemenië vanwege zijn geaardheid niet de mogelijkheid om te trouwen. Iets wat voor eiser heel belangrijk is.
7.1.
De minister heeft zich in het besteden besluit in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht van de vreemdeling van onevenredige hardheid getuigt. Hij heeft daartoe van belang kunnen achten dat de verklaring van eiser dat hij in Roemenië niet met een man kan trouwen, onverlet laat dat Roemenië verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek. De rechtbank verwijst in dit verband naar een uitspraak van de Afdeling van 13 januari 2017. [9] Er bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat Roemenië haar internationale verplichtingen niet nakomt. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en mag worden overgedragen aan Roemenië. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier, en openbaar gemaakt door gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit verzoek staat geregistreerd onder zaaknummer NL25.27259.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.US Department of State.
4.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
5.Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.
6.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.HvJEU, 19 maart 2019, ECLI:C:EU:2019:218, r.o. 91-93, Jawo.