ECLI:NL:RBDHA:2025:16775

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
10 september 2025
Zaaknummer
NL25.14030
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en opleggen inreisverbod wegens ernstige niet-politieke misdrijven

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de asielaanvraag van eiser, die zich beroept op artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), en het opleggen van een inreisverbod voor de duur van 10 jaar. De minister van Asiel en Migratie heeft deze beslissing genomen op basis van de veronderstelling dat eiser zich vóór zijn komst naar Nederland schuldig heeft gemaakt aan ernstige niet-politieke misdrijven, specifiek drugshandel, zoals gedefinieerd in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag (Vv). Eiser heeft hiertegen beroep aangetekend en voert verschillende beroepsgronden aan. De rechtbank heeft de zaak op 9 juli 2025 behandeld en komt tot de conclusie dat de afwijzing van de asielaanvraag en het inreisverbod in stand kunnen blijven. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende bewijs heeft geleverd dat eiser zich in Turkije schuldig heeft gemaakt aan drugshandel, waarvoor hij ook veroordeeld is. Eiser heeft tegenstrijdige verklaringen afgelegd en heeft nagelaten om concrete informatie te verstrekken ter onderbouwing van zijn stelling dat zijn veroordelingen onterecht zijn. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eiser een ernstig niet-politiek misdrijf heeft gepleegd, waardoor zijn asielaanvraag terecht is afgewezen en het inreisverbod gerechtvaardigd is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.14030

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 september 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. G.J. van der Graaf),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. G.J. Douma).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 [1] , en het opleggen van een inreisverbod voor de duur van 10 jaar. De minister heeft dit besluit genomen omdat eiser zich vóór zijn komst naar Nederland schuldig zou hebben gemaakt aan een ernstig niet-politiek misdrijf in de zin van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag (Vv), te weten de productie van en/of handel in drugs. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag en het opleggen van het inreisverbod.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag en het opleggen van het inreisverbod in stand kunnen blijven. De minister heeft namelijk voldoende onderbouwd dat het aannemelijk is dat eiser zich in Turkije schuldig heeft gemaakt aan drugshandel en daarvoor ook tweemaal is veroordeeld. Daarbij heeft de minister het nodige onderzoek verricht en valt niet in te zien welk onderzoek nog meer verwacht kan worden. Van zijn kant heeft eiser meermaals vaag en tegenstrijdig verklaard over de toedracht van zijn veroordelingen en nagelaten om concrete informatie in het geding te brengen ter onderbouwing van zijn stelling dat het gaat om onterechte veroordelingen. Dit kon wel van hem verwacht worden. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in dit geding. Onder 3 en 4 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 5. Daarbij gaat de rechtbank onder 6 tot en met 8 in op de vraag of de minister aannemelijk heeft gemaakt dat eiser ernstige niet-politieke misdrijven heeft gepleegd. Onder 9 gaat de rechtbank in op de vraag of de minister terecht een inreisverbod voor de duur van 10 jaar heeft opgelegd. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 18 maart 2022 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 20 maart 2025 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarbij heeft de minister aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd en hem geregistreerd in E&S (executie en signalering) en het SIS (Schengeninformatiesysteem). Verder heeft de minister aan eiser een inreisverbod voor de duur van 10 jaar opgelegd.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, concreet tegen de afwijzing van zijn aanvraag en het opleggen van het inreisverbod.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2025 op zitting behandeld, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep [2] . Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
3. Eiser heeft de Turkse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1979. Hij heeft aan zijn asielaanvraag in eerste instantie ten grondslag gelegd dat hij in Turkije jarenlang actief is geweest voor de ‘Vereniging voor Hulp aan Families van Gevangenen’ (TUAD), uit hoofde waarvan hij gevangenen bezocht. De politie wilde eiser om die reden als informant rekruteren. Toen eiser dat weigerde, zijn hem valse beschuldigingen ten laste gelegd en de politie heeft hem mishandeld. Daarom zou hij het land zijn ontvlucht.
Vervolgens is eiser er door de minister mee geconfronteerd dat hij bij Interpol staat gesignaleerd als ‘voortvluchtig’ omdat hij op 29 maart 2013 tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar zou zijn veroordeeld wegens de productie van verdovende middelen. Hij moet hiervan nog ruim 5 jaar uitzitten. Daarop heeft eiser verklaard dat hij tweemaal is veroordeeld voor drugsdelicten. In 2006 is hij tot 19 jaar gevangenisstraf veroordeeld voor handel in XTC, wat later in hoger beroep is teruggebracht tot 10 jaar. Hij had hier een kleine vijf jaar van voltooid toen hij in 2011 werd vrijgelaten in afwachting van de behandeling van het hoger beroep. Kort na zijn vrijlating is hij weer opgepakt en veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar, ditmaal voor handel in cannabis. Hij heeft daarvoor tussen 2011 en 2013 vastgezeten, waarna hij werd vrijgelaten in afwachting van de behandeling van zijn zaak in hoger beroep. Eiser stelt dat hij geen drugs heeft geproduceerd of verhandeld en dat beide veroordelingen tot stand zijn gekomen door middel van valse verklaringen en een bekentenis na marteling. Na zijn vrijlating in 2013 heeft eiser binnen enkele dagen het land verlaten en is hij naar Oekraïne gereisd. In de dagen dat hij nog in Turkije was is hij door de politie gevraagd om voor hen te spioneren. Zij hebben hem toen ook mishandeld. Eiser vreest bij terugkeer weer op basis van valse veroordelingen in de gevangenis te komen en hij vreest voor de politie omdat hij heeft geweigerd voor hen te spioneren.
Het bestreden besluit
4. De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat er volgens hem ernstige vermoedens bestaan dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen zoals bedoeld in artikel 1(F) van het Vv. Op grond van dit artikel zijn personen ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan bepaalde zeer ernstige misdrijven [3] , uitgesloten van de bescherming van het Vluchtelingenverdrag. De minister leidt uit de signalering door Interpol, de verklaringen van eiser over zijn twee veroordelingen wegens drugshandel en diens vage verklaringen over de omstandigheden waaronder hij is veroordeeld, af dat eiser zich inderdaad heeft schuldig gemaakt aan een ernstig niet-politiek misdrijf. Om die reden heeft de minister de aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond. [4] De minister acht verder niet geloofwaardig dat eiser in Turkije problemen zal ondervinden van de zijde van de politie. Dat hij gedurende 9 jaar gevangenen zou hebben bezocht en dat de politie hem daarom zou willen rekruteren, acht de minister ongeloofwaardig omdat eiser nagenoeg die hele 9 jaar zelf gevangen heeft gezeten. En dat eiser in de week tussen zijn vrijlating in 2013 en zijn vertrek uit Turkije zou zijn mishandeld door de politie acht de minister ook ongeloofwaardig, vanwege de vele tegenstrijdigheden in zijn verklaringen. De minister acht wel aannemelijk dat eiser na terugkeer naar Turkije nog een of meer lange gevangenisstraffen zal moeten uitzitten. De detentieomstandigheden in Turkije acht hij echter niet dusdanig slecht dat eiser om die reden een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. Daarom verwacht de minister van eiser dat hij terugkeert naar Turkije en heeft hij hem daartoe een terugkeerbesluit opgelegd. Aan eiser is ook een inreisverbod voor de duur van 10 jaar opgelegd. Eiser wordt verder geregistreerd in E&S en het SIS.
Het toetsingskader van artikel 1(F) van het Vv
5. Op grond van artikel 1(F) van het Vv zijn de bepalingen van dit verdrag niet van toepassing op een persoon ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat:
hij een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid heeft begaan, zoals omschreven in de internationale overeenkomsten welke zijn opgesteld om bepalingen met betrekking tot deze misdrijven in het leven te roepen;
hij een ernstig, niet-politiek misdrijf heeft begaan buiten het land van toevlucht, voordat hij tot dit land als vluchteling is toegelaten;
hij zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen welke in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties.
5.1.
De wijze waarop de minister onderzoekt of een vreemdeling individueel verantwoordelijk moet worden gehouden voor misdrijven, als bedoeld in artikel 1(F) van het Vv, is neergelegd in paragraaf C2/7.10.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). De minister beoordeelt eerst of sprake is van een dergelijk misdrijf. Daarna beoordeelt de minister of ten aanzien van de vreemdeling kan worden aangenomen dat hij weet heeft gehad of had behoren te hebben van het plegen van een misdrijf (‘knowing participation’) én of hij op enige wijze hieraan persoonlijk heeft deelgenomen (‘personal participation’), bijvoorbeeld door het plegen of faciliteren van dergelijke misdrijven of het opdracht geven daartoe.
5.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is het aan de minister om aan te tonen dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat een vreemdeling een van de zeer ernstige misdrijven, bedoeld in artikel 1(F) van het Vv, heeft gepleegd. Wegens enerzijds de ernst van de misdrijven waarop artikel 1(F) van het Vv betrekking heeft en anderzijds het verstrekkende karakter van de vaststelling dat die bepaling op een vreemdeling van toepassing is, worden aan de bewijsvoering en de motivering van de minister strenge eisen gesteld. De bewijslast die op de minister rust gaat echter niet zo ver dat hij moet aantonen dat is uit te sluiten dat de vreemdeling dergelijke misdrijven niet heeft gepleegd. [5]
5.3.
Bij de beoordeling of een misdrijf ‘ernstig’ is in de zin van artikel 1(F), aanhef en onder b, van het Vv, verricht de minister op grond van zijn beleid een individuele beoordeling aan de hand van de individuele omstandigheden. De volgende elementen kunnen daarbij van belang zijn:
a. aard van het gepleegde feit/handeling;
b. omvang van de gevolgen c.q. de schade die is teweeggebracht;
c. strafmaat;
d. internationale (rechterlijke) consensus dat het gepleegde feit is aan te merken als ernstig misdrijf;
e. de gevolgde strafprocedure.
Heeft de minister aannemelijk gemaakt dat eiser ernstige niet-politieke misdrijven heeft gepleegd?
6. Eiser bestrijdt dat hetgeen waarvan de minister hem verdenkt onder de reikwijdte van artikel 1(F), aanhef en onder b, van het Vv valt. Verder is volgens hem onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij een misdrijf heeft gepleegd en daarvoor veroordeeld is. Evenmin is duidelijk welk strafbaar feit dat dan zou zijn, terwijl de bewijslast daarvoor bij de minister ligt. Eiser bestrijdt dat de minister de Interpol-signalering aan zijn tegenwerpingen ten grondslag mocht leggen en ook verder heeft de minister niet aannemelijk gemaakt dat eiser daadwerkelijk een ernstig misdrijf heeft gepleegd. Eiser betwist ook dat hij onvoldoende heeft meegewerkt aan het 1(F)-onderzoek van de minister.
Valt het misdrijf dat eiser zou hebben gepleegd onder de reikwijdte van artikel 1(F), aanhef en onder b, van het Vv?
7. Eiser betoogt ten eerste dat het misdrijf waarmee hij in verband is gebracht niet gekwalificeerd kan worden als misdrijf als bedoeld in artikel 1(F), aanhef en onder b, van het Vv omdat drugshandel niet voorkomt op de lijst met misdrijven die in ieder geval moeten worden aangemerkt als ernstige niet-politieke misdrijven. [6] Drugshandel wordt genoemd als voorbeeld van een misdrijf zonder geweldscomponent dat niet automatisch als 1(F) misdrijf kan worden aangemerkt. [7]
7.1.
Op de vraag of eiser een ‘ernstig’ misdrijf heeft begaan gaat de rechtbank hierna in. Voor wat betreft de voorwaarde dat het moet gaan om een ‘niet-politiek’ misdrijf stelt de rechtbank vast dat uit onder meer het UNHCR Handbook volgt dat een onderscheid gemaakt moet worden tussen misdrijven die zijn begaan met een oprecht politiek oogmerk, en misdrijven uit persoonlijke motieven of winstoogmerk. Een misdrijf kan worden gerechtvaardigd door politieke motieven als er een direct verband bestaat tussen het misdrijf en het politieke doel en als het misdrijf ook in verhouding staat tot dat doel. In dat geval hoeft een misdrijf niet tot uitsluiting van vluchtelingschap te leiden. In de Vc 2000 is opgenomen dat drugshandel een politiek karakter kán hebben. Eiser heeft in dit geval echter niet gesteld dat hij uit politieke motieven drugs zou hebben verhandeld, zodat de verwijzing naar het onderscheid tussen politieke en niet-politieke misdrijven relevantie mist. Als aannemelijk is dat eiser een ernstig misdrijf heeft gepleegd, kan dit worden aangemerkt als een ernstig niet-politiek misdrijf.
Is aannemelijk dat eiser een ernstig misdrijf heeft gepleegd?
8. Met betrekking tot de vraag of sprake is van een ernstig misdrijf betoogt eiser dat de minister onvoldoende zorgvuldig heeft vastgesteld welk strafbaar feit heeft plaatsgevonden. Het is aan de minister om aan te tonen dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling betrokken is geweest bij een misdrijf als bedoeld in artikel 1(F) van het Vv. Aan die bewijslast heeft de minister volgens eiser niet voldaan. Zoals eiser heeft verklaard, heeft hij een valse bekentenis getekend onder druk van marteling. Die bekentenis volstaat niet om voldoende aangetoond te achten dat eiser daadwerkelijk betrokken is geweest bij een misdrijf als bedoeld in artikel 1(F) van het Vv. De door de minister in het bestreden besluit aangehaalde informatie van Interpol biedt ook onvoldoende grond voor die conclusie. Uit het citaat blijkt namelijk niet van wanneer de gestelde signalering dateert, op welke persoon die betrekking heeft, om welke soort of hoeveelheid drugs het gaat en of de signalering actueel is. Ook biedt de Interpolsignalering, anders dan de minister in het bestreden besluit veronderstelt, geen aanknopingspunten voor de aanname dat eiser betrokken is geweest bij
meerderemisdrijven. Eiser betwist dat de minister wegens een niet meewerkende houding van eiser onvoldoende onderzoek kon doen. Het is volgens eiser niet mogelijk om stukken te verkrijgen over zijn veroordeling in Turkije. Ter onderbouwing daarvan heeft eiser een e-mailwisseling met zijn (voormalig) advocate in Turkije overgelegd. Bovendien kan een gebrek aan medewerking niet afdoen aan de op de minister rustende bewijslast, aldus eiser.
8.1.
Zoals hiervoor al weergegeven, is het aan de minister om aan te tonen dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat een vreemdeling een van de zeer ernstige misdrijven, bedoeld in artikel 1(F) van het Vv, heeft gepleegd. Naar het oordeel van de rechtbank is de minister daarin geslaagd.
8.2.
Ten eerste heeft de minister voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser tweemaal is veroordeeld voor drugsgerelateerde misdrijven, tot gevangenisstraffen van in totaal 20 jaar. Daartoe heeft de minister ten eerste gewezen op de signalering door Interpol. Uit die signalering volgt dat eiser als voortvluchtig staat geregistreerd omdat hij in 2013 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar wegens de productie van drugs in 2006, en dat hij daarvan nog ruim 5 jaar moet uitzitten. Dat de minister geen kopie van die signalering heeft ingebracht en de tekst daarvan alleen heeft geciteerd in het bestreden besluit maakt niet dat niet van het bestaan van die signalering kan worden uitgegaan. Eiser betwist immers niet dat hij in 2006 is aangehouden wegens handel in drugs, dat hij aanvankelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 19 jaar en dat dit later is omgezet naar een straf van 10 jaar. Hij heeft ook zelf verklaard dat hij nog een deel van die straf moet uitzitten. Hij bevestigt daarmee de informatie in de signalering. Ook heeft eiser verklaard dat hij in 2013 Turkije heeft verlaten, zodat het niet vreemd is dat hij internationaal geregistreerd staat. Verder heeft eiser zelf verklaard dat hij naast de veroordeling voor het feit uit 2006, ook is veroordeeld voor een tweede feit, namelijk de handel in cannabis in 2011. Hij heeft hier meermaals over gesproken en deze tweede veroordeling nooit ontkend. De rechtbank ziet niet in waarom hier dan toch over zou moeten worden getwijfeld. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de signalering en de verklaringen van eiser dan ook voldoende voor de conclusie dat eiser twee maal is veroordeeld voor drugsmisdrijven.
8.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister vervolgens ook voldoende onderbouwd dat er ernstige redenen zijn om te aan te nemen dat eiser die misdrijven inderdaad heeft gepleegd en dat geen sprake is van een onterechte veroordeling op basis van valse verklaringen en een bekentenis die is afgedwongen door mishandeling. Ten eerste heeft de minister daartoe kunnen tegenwerpen dat eiser niet open is geweest over zijn veroordelingen door deze te verzwijgen en er pas over te verklaren nadat hij ermee geconfronteerd werd tijdens zijn gehoor. Verder heeft de minister kunnen tegenwerpen dat eiser vaag heeft verklaard over de inhoud van de verdenkingen en veroordelingen, zoals de aantallen XTC pillen die hij zou hebben verhandeld en aan wie hij de drugs zou hebben verkocht. De minister heeft daarbij niet ten onrechte tegengeworpen dat er volgens eiser een groot aantal zittingen heeft plaatsgevonden waarbij hij ook aanwezig was, zodat verwacht kon worden dat hij meer informatie over de aanklachten kon geven. Het verweer van eiser dat hij dat niet meer weet omdat het lang geleden is, heeft de minister niet hoeven volgen aangezien het belangrijke hoofdzaken betreft van iets dat van grote invloed is geweest op het leven van eiser.
8.4.
Daarbij merkt de rechtbank op dat eiser weliswaar betoogt dat veel nog onduidelijk is, maar werpt de minister eiser terecht tegen dat hij mogelijkheden moet hebben om meer duidelijkheid te verschaffen. Eiser heeft in de gehoren meermaals verklaard dat hij stukken over de procedures zou kunnen aanleveren, maar hij heeft dat niet gedaan. Voor zover het daarbij specifiek gaat om het verkrijgen van stukken via een advocaat, heeft eiser wel gesteld dat dit onmogelijk is gebleken, maar dat heeft de minister niet hoeven volgen. Ten eerste heeft eiser in de gehoren wisselend verklaard over de advocaten die hij heeft gehad, waarbij hij enerzijds heeft beweerd dat hij al 20 jaar dezelfde advocaat had terwijl hij anderzijds heeft verklaard vier of vijf keer van advocaat te zijn gewisseld. Eiser heeft daarnaast niet aannemelijk gemaakt dat hij in het geheel geen stukken of verklaringen van zijn advocaten kan overleggen. De in beroep overgelegde verklaring van een Turkse advocaat, naar eiser stelt van het kantoor dat hem al die tijd zou hebben bijgestaan, leidt niet tot een ander oordeel. De advocaat schrijft dat eiser een nieuwe power of attorney moet laten opstellen om de advocaat te machtigen om stukken op te vragen. De minister heeft echter kunnen tegenwerpen dat daaruit nog niet blijkt dat het voor eiser onmogelijk is om, al dan niet via een consulaat, een power of attorney te verschaffen en evenmin blijkt uit dat bericht waarom eisers advocaat niet op een andere wijze informatie over eisers procedures zou kunnen verschaffen. Het zou immers het kantoor betreffen dat eiser al twintig jaar verdedigt, zodat niet duidelijk is waarom zij niet uit eigen wetenschap zouden kunnen verklaren over de zaken waarin zij eiser hebben bijgestaan en welke informatie daar intern nog over beschikbaar is. Tegen de achtergrond dat niet in te zien valt welk aanvullend onderzoek de minister op dit moment nog kan doen, heeft eiser zijn standpunten onvoldoende onderbouwd.
8.5. Uit het voorgaande volgt dat voldoende aannemelijk is dat eiser daadwerkelijk de misdrijven heeft begaan waarvoor hij is veroordeeld en dat geen sprake is van veroordelingen op valse gronden. Uit de vaststelling dat eiser de misdrijven heeft begaan volgt ook dat de minister voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat bij eiser sprake was van ‘personal and knowing participation’ bij die misdrijven.
8.6.
Tot slot heeft de minister niet kunnen vaststellen waarvoor eiser precies is veroordeeld, zodat het ook niet mogelijk is om een strafvergelijking te laten maken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister in dit geval echter voldoende onderbouwd dat er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat de door eiser gepleegde misdrijven ‘ernstig’ zijn in de zin van het Vluchtelingenverdrag. De minister heeft daarbij terecht van belang geacht dat de productie van of handel in XTC en cannabis wereldwijd, en in Nederland, wordt gezien als een ernstige vorm van criminaliteit. [8] Verder heeft de minister uit de veroordelingen tot in totaal 20 jaar gevangenisstraf kunnen afleiden dat het hier geen licht vergrijp betreft. Dat meer duidelijkheid over het exacte misdrijf ontbreekt heeft de minister in dit geval aan eiser kunnen toerekenen. Zoals hiervoor al overwogen, heeft eiser deze veroordelingen immers aanvankelijk verzwegen en heeft hij daarna vaag en tegenstrijdig verklaard en nagelaten om door middel van stukken meer duidelijkheid te bieden. De minister kon hier de conclusie aan verbinden dat eiser kennelijk niet wil dat de aard en omvang van de door hem gepleegde misdrijven duidelijk worden en dat daarom aangenomen kan worden dat het inderdaad om een naar internationale maatstaven ernstig misdrijf gaat.
8.7.
Dit alles betekent dat de minister heeft aangetoond dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat eiser een ernstig niet-politiek misdrijf heeft gepleegd, zodat diens asielaanvraag terecht is afgewezen.
8.8.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat eiser geen gronden heeft gericht tegen het standpunt van de minister dat de door eiser gestelde mishandelingen door de politie niet geloofwaardig zijn en dat van hem verlangd kan worden terug te keren naar Turkije. De minister heeft in dat verband voldoende onderbouwd dat het weliswaar aannemelijk is dat eiser na terugkeer alsnog zijn straf zal moeten uitzitten, maar dat de detentieomstandigheden in Turkije niet dusdanig slecht zijn dat dit een schending van artikel 3 van het EVRM vormt.
Mocht de minister aan eiser een inreisverbod voor de duur van 10 jaar opleggen?
9. Eiser heeft nog wel gronden gericht tegen het opgelegde inreisverbod. Hij betoogt dat de minister zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij een actuele en voldoende ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt. De enkele omstandigheid dat eiser zich schuldig zou hebben gemaakt aan een 1(F)-misdrijf is daarvoor volgens hem namelijk onvoldoende. Er is geen enkele concrete onderbouwing voor de vrees voor recidive en onvoldoende onderbouwing voor de stelling dat eisers enkele aanwezigheid op het Nederlandse grondgebied een bedreiging voor de openbare orde vormt.
9.1.
De rechtbank overweegt dat de minister bij het uitvaardigen van een zwaar inreisverbod moet beoordelen of de vreemdeling een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt. [9] Dat artikel 1(F) van het Vv op een vreemdeling van toepassing is, leidt niet automatisch tot het oordeel dat van een dergelijke bedreiging sprake is. [10] De minister moet daarbij namelijk onder andere ook het gedrag en de houding van de vreemdeling sinds het plegen van de 1(F)-misdrijven betrekken. Daarbij speelt de vraag of aannemelijk is dat de vreemdeling zijn leven daarna aantoonbaar en duurzaam heeft verbeterd. Uit de uitspraak van de Afdeling van 16 december 2020 [11] volgt dat een vreemdeling die alleen volhoudt dat hij de 1(F)-misdrijven niet heeft begaan of de ernst van dat wat hem wordt verweten bagatelliseert, niet snel aannemelijk zal kunnen maken dat hij niet langer een actueel, werkelijk en voldoende ernstig gevaar voor de openbare orde vormt.
9.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister de punten, zoals bedoeld in het arrest K. en H.F., voldoende meegewogen bij de beslissing om aan eiser een inreisverbod op te leggen. Zoals hiervoor overwogen, is voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan de productie van en/of handel in drugs. Dat zijn ook in Nederland zware misdrijven. Verder is niet gebleken van omstandigheden die zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid zouden kunnen uitsluiten. Dat de feiten wat langer geleden zijn gepleegd is evenmin een reden om aan te nemen dat geen sprake meer is van een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging. Eiser zou immers in 2006 een drugsmisdrijf hebben gepleegd en kort na zijn vrijlating in 2011 weer. Een week na zijn vrijlating in 2013 zou hij Turkije hebben verlaten, naar de minister kan aannemen om verdere bestraffing te ontlopen. Daarna stond hij ook als voortvluchtige geregistreerd bij Interpol. Verder heeft hij de veroordelingen in eerste instantie voor de minister verzwegen, heeft hij daarna tegenstrijdige en ongeloofwaardige verklaringen afgelegd, en heeft hij nagelaten om openheid van zaken te geven. Hieruit volgt dan ook niet dat eiser verantwoordelijkheid heeft genomen voor de aan hem verweten misdrijven. Uit de houding van eiser kan dus niet worden afgeleid dat hij geen actueel gevaar voor de openbare orde meer vormt. Dit betekent dat het beroep voor zover gericht tegen het inreisverbod ook ongegrond is.

Conclusie en gevolgen

10. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond en heeft aan eiser terecht een inreisverbod van 10 jaar opgelegd. Het beroep is ongegrond en eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, voorzitter, en mr. J.M. Emaus en mr. M. van Harten, leden, in aanwezigheid van mr. P.I. van der Meer, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Zaak NL25.14031
3.Het gaat dan om misdrijven tegen de vrede, oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid, ernstige, niet-politieke misdrijven of handelingen welke in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties.
4.Op grond van artikel 31 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw 2000
5.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3684.
6.paragraaf C2/7.10.7.2.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc 2000)
7.paragraaf C2/7.10.7.2.3 van de Vc 2000
8.Zie onder meer de ‘United Nations Convention against illicit traffic in narcotic drugs and psychotropic substances’ uit 1988 en voor meer (recente) informatie bijvoorbeeld de United Nations Office on Drugs and Crime, [website]
9.Zoals bedoeld in het arrest Z.Zh en I.O., van het Hof van Justitie van 11 juni 20215, ECLI:EU:C:2015:377.
10.Dat volgt uit het arrest K. en H.F. van het Hof van Justitie van 2 mei 2018, ECLI:EU:C:2018:296.