Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.De tenlastelegging
3.De bewijsbeslissing
(de rechtbank begrijpt dat een dergelijk pakket ook wel een IED (Improvised Explosive Device) genoemd wordt). Uit dit pakket in de brievenbus liep een elektriciteitskabel. Op korte afstand van het einde van die kabel lag een 9 Volt batterij. Een buurman is naar buiten gegaan omdat hij een jongen op zijn camerasysteem zag. Toen hij deze jongen aansprak, is de jongen weggerend. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de verdachte degene is geweest die de IED in de brievenbus van de woning aan de [adres 2] in [plaats 2] heeft geplaatst.
Met de weigering te vertellen waar die muziekstudio dan is, maakt de verdachte het onmogelijk zijn verklaring te verifiëren. Die weigering volgt op een reeks aanpassingen in zijn verklaringen en ontkenningen waar de verdachte vervolgens weer op is teruggekomen. De rechtbank vindt deze verklaring, in het licht van de hiervoor besproken bewijsmiddelen, dan ook niet aannemelijk en zal aan deze verklaring voorbijgaan.
De verdediging heeft daarnaast naar voren gebracht dat de verdachte een elektriciteitssnoer en een batterij aan een vriend uitgeleend heeft. Ook deze verklaring is niet te verifiëren, omdat de verdachte niet wil zeggen welke vriend dit is geweest en wanneer hij deze spullen heeft uitgeleend. Daarmee is ook dit scenario niet aannemelijk geworden.
4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
5.De strafbaarheid van de verdachte
6.De op te leggen straffen
Omdat de rechtbank geen langere onvoorwaardelijke jeugddetentie zal opleggen dan de verdachte al in voorarrest heeft gebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het opheffen van de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen, zoals door de officier van justitie is gevorderd.
7.De vordering van de benadeelde partij
de rechtbank begrijpt: immateriële) schade.
8.De toepasselijke wetsartikelen
- 45, 55, 77c, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, en 157 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
10.De beslissing
jeugddetentievoor de duur van
180 DAGEN;
te weten 98 dagen, bij de eventuele tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
82 DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
2 jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
80 UREN;
40 DAGEN;