ECLI:NL:RBDHA:2025:16785

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 september 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
NL25.38657
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en zicht op uitzetting van Algerijnse vreemdeling in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 september 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De minister van Asiel en Migratie had op 13 augustus 2025 een maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. R.J.J. Flantua, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 25 augustus 2025 is de vreemdeling verschenen, met een tolk, en de minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De vreemdeling betwist de rechtmatigheid van het aanvullend terugkeerbesluit van 17 oktober 2025, dat niet op de juiste wijze zou zijn bekendgemaakt. De rechtbank oordeelt echter dat het besluit op de juiste wijze is bekendgemaakt en dat de vreemdeling op de hoogte was van de uitzetting. De rechtbank concludeert dat de minister de maatregel van bewaring terecht heeft opgelegd, omdat de vreemdeling niet over identificerende documenten beschikt en er een risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er zicht op uitzetting naar Algerije bestaat, en dat de vreemdeling niet heeft aangetoond dat hij niet meewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt op 1 september 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.38657
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. R.J.J. Flantua),

en

de minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 13 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 25 augustus 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Jafoute. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2006.
Het aanvullend terugkeerbesluit van 17 oktober 2025
2. Eiser stelt dat het aanvullend terugkeerbesluit van 17 oktober 2025 niet op de juiste wijze is bekendgemaakt, en daarom niet aan de maatregel van bewaring ten grondslag kan worden gelegd. Eiser voert daartoe aan dat het aanvullend terugkeerbesluit niet gepubliceerd is in de Staatscourant. Ook is niet duidelijk of het Schengeninformatiesysteem (SIS) is aangepast naar aanleiding van het aanvullend terugkeerbesluit, waarin Algerije als land van terugkeer is aangewezen. Dat is nodig, omdat in het eerdere terugkeerbesluit, waarvan in het SIS een signalering is gemaakt, Marokko was aangewezen als land van terugkeer.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat het aanvullend terugkeerbesluit aan eiser is uitgereikt. Het besluit is daarmee op de juiste wijze bekendgemaakt, en eiser is er daarmee van op de hoogte dat uitzetting gericht zal zijn op
Algerije. De Vw bevat geen bepaling waaruit volgt dat terugkeerbesluiten moeten worden gepubliceerd in de Staatscourant.1 De rechtbank ziet ook geen aanleiding om na te gaan of de SIS-signalering is aangepast. Eiser kan hiertoe zelf een verzoek indienen.2 De beroepsgrond slaagt niet.
Ophouding
5. Anders dan eiser stelt, oordeelt de rechtbank dat eiser terecht is opgehouden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw, omdat eiser niet over enig identificerend document beschikt. De minister is in dat geval niet gehouden om de persoonsgegevens van eiser, zoals die zijn geregistreerd in het kader van het strafrechtelijk voortraject, zonder meer over te nemen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
De gronden van de maatregel van bewaring
6. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. De rechtbank oordeelt dat de zware grond onder 3a feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. Eiser is Nederland ingereisd zonder geldig reisdocument. Ook de zware grond onder 3b is feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Eiser stelt dat onvoldoende is gebleken dat hij zich aan het toezicht heeft onttrokken. Hij voert daartoe aan dat er bij een eerdere aanhouding op 4 juni 2025 voor is gekozen om hem niet in bewaring te stellen, omdat hij met een stichting in [plaats] bezig was met terugkeer naar Algerije. Er is toen een meldplicht opgelegd, daar heeft hij ook aan voldaan, want hij is op 8 juli 2025 gepresenteerd bij de Algerijnse autoriteiten. De minister stelt volgens eiser dat hij op 10 juli 2025 met onbekende bestemming (MOB) is vertrokken, maar daar zit geen bericht van in het dossier. Ook lag het in de rede om navraag te doen bij de stichting in [plaats] . De rechtbank volgt het betoog van eiser niet. Eiser heeft niet betwist dat hij op 8 februari 2024 en 22 juli 2024 MOB is vertrokken. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om te twijfelen aan de MOB- melding van 10 juli 2025. Eiser is hiermee geconfronteerd in het verhoor van 12 augustus
1. Artikel 66a, vijfde lid, en artikel 67, tweede lid, van de Vw zien op beschikkingen waarbij een inreisverbod wordt uitgevaardigd of waarbij de vreemdeling ongewenst wordt verklaard, en die zijn bekendgemaakt door toezending.
2 [internetsite] .
2025 en heeft toen verklaard dat hij bij verschillende vrienden is gaan slapen, verkeerde mensen is tegengekomen en dingen heeft gedaan die niet kunnen. Eiser heeft zich daarna niet meer gemeld en is pas weer in beeld gekomen bij zijn arrestatie op 11 augustus 2025. Dit mocht aan eiser tegengeworpen worden.
8. De zware gronden onder 3a en 3b zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De overige gronden behoeven daarom geen bespreking meer. De beroepsgrond slaagt niet.
Het zicht op uitzetting
9. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is naar Algerije. De aanvraag voor een laisser-passer (lp) loopt als sinds oktober 2024. Dat er een presentatie heeft plaatsgevonden bij de Algerijnse autoriteiten, betekent volgens eiser niet dat er zicht op uitzetting is.
10. De rechtbank overweegt als volgt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft geoordeeld dat in het algemeen zicht op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn bestaat.3 Daarnaast heeft de minister op de zitting, onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 20 mei 20254, de rechtbank geïnformeerd over de stand van zaken betreffende afgifte van
lp’s en uitzettingen naar Algerije. Uit die uitspraak volgt dat de Algerijnse autoriteiten in het jaar 2024 aan 60 ongedocumenteerde Algerijnen een lp hebben afgegeven. Ook blijkt dat vanaf 1 januari 2025 tot en met 31 maart 2025 13 lp’s zijn verkregen en dat 19 uitzettingen hebben plaatsgevonden op basis van verstrekte lp’s. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit voldoende dat in het algemeen sprake is van zicht op uitzetting naar Algerije. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten dat er in het geval van eiser geen zicht op uitzetting is, zeker niet als eiser meewerkt. Eiser is op 8 juli 2025 gepresenteerd bij de Algerijnse autoriteiten. Uit het verslag daarvan blijkt dat eiser toen heeft geweigerd om de kopie van de voorkant van zijn ID-kaart te delen, en dat het lastig is om de nationaliteit met alleen een kopie van de achterkant van de ID-kaart te bevestigen. De aanvraag blijft echter in onderzoek op basis van de vingerafdrukken van eiser. Daaruit blijkt dus niet dat er voor eiser geen lp zal worden afgegeven. Bovendien mag van eiser worden verwacht dat hij meewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
11. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3 Uitspraken van 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892 en van 27 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:722.
4 NL25.20957 (niet gepubliceerd).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
01 september 2025

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.