ECLI:NL:RBDHA:2025:16793

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
NL25.30817 en NL25.30818
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens gebrek aan procesbelang in asielzaak

In deze zaak heeft eiser, een vreemdeling van Marokkaanse nationaliteit, op 1 juni 2025 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 9 juli 2025 afgewezen, waarbij het besluit als kennelijk ongegrond werd aangemerkt. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.

De rechtbank heeft op 2 september 2025 de zaak behandeld, maar partijen hebben zich afgemeld voor de zitting. De rechtbank heeft ambtshalve de vraag onderzocht of eiser nog procesbelang heeft bij zijn beroep en verzoek om voorlopige voorziening. De minister heeft op 12 augustus 2025 meegedeeld dat eiser op 29 juli 2025 met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde van eiser heeft op 1 september 2025 aangegeven geen contact meer te hebben met eiser.

De rechtbank concludeert dat, aangezien eiser met onbekende bestemming is vertrokken zonder de minister te informeren over zijn verblijfplaats, er in beginsel van moet worden uitgegaan dat hij geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming in Nederland. Hierdoor heeft eiser geen rechtens te beschermen belang meer bij de beoordeling van het bestreden besluit. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.30817 (beroep) en NL25.30818 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.R. van der Pol),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Procesverloop

1. Eiser heeft op 1 juni 2025 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hij stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. De minister heeft met het bestreden besluit van 9 juli 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
1.2.
De rechtbank/ voorzieningenrechter (de rechtbank) heeft het beroep op 2 september 2025 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep, op zitting behandeld. Partijen hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij zijn beroep en zijn verzoek om een voorlopige voorziening. Procesbelang is het belang dat een belanghebbende heeft bij de uitkomst van een procedure. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat sprake is van procesbelang als het doel dat een belanghebbende voor ogen staat, met het door hem aangewende rechtsmiddel kan worden bereikt en dit doel voor de belanghebbende van feitelijke betekenis is.
3. De minister heeft op 12 augustus 2025 aan de rechtbank meegedeeld dat eiser volgens meldingen van het COa op 29 juli 2025 met onbekende bestemming is vertrokken. Op 1 september 2025 heeft de gemachtigde van eiser meegedeeld dat hij geen contact meer heeft met eiser.
4. Als een vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken zonder aan de minister te laten weten waar hij verblijft, moet er in beginsel van worden uitgegaan dat de vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming in Nederland. Dit volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling. [1] In dat geval heeft de vreemdeling geen rechtens te beschermen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het ingestelde beroep. Dit is slechts anders als de vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming.
5. Gezien de hiervoor genoemde omstandigheden en gezien de aangeleverde informatie van de gemachtigde van eiser dat hij geen contact met eiser heeft, neemt de rechtbank aan dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en dat hij geen prijs meer stelt op de door zijn aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Eiser heeft daarom geen rechtens te beschermen belang meer bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De rechtbank is van oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is wegens een gebrek aan procesbelang.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt dus de zaak niet inhoudelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
7. Omdat het beroep niet-ontvankelijk is, is er geen aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening verder te behandelen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder zaaknummer NL25.30817,
-verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder zaaknummer NL25.30818,
-wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Dijkstra, griffier en bekend gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662.