Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub a van het Verdrag
Op grond van artikel 13 lid 1 sub a van het Verdrag is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet, aantoont dat de persoon die de zorg had voor de persoon van het kind, het recht betreffende het gezag niet daadwerkelijk uitoefende ten tijde van de overbrenging of het niet doen terugkeren, of naderhand in deze overbrenging of het niet doen terugkeren had toegestemd of berust.
De moeder heeft ter zitting aangevoerd dat, nadat zij en [minderjarige] naar Nederland waren vertrokken, er in het najaar van 2024 veel e-mails en apps tussen de ouders zijn gewisseld waaruit volgt dat de vader het ermee eens was dat de moeder en [minderjarige] naar Nederland zouden verhuizen en dat zij zich zouden vestigen in [plaats 2] . [minderjarige] zou in Nederland naar school gaan, en de vader heeft meegedacht over welke school dat dan zou zijn. Ook volgt uit die berichten dat de vader de kosten van de verhuizing en de school voor zijn rekening heeft genomen. De moeder heeft aangeboden deze mails en appjes alsnog in het geding te brengen.
Namens de vader is naar voren gebracht dat dit verweer te laat is gedaan en dat van berusting geen sprake is.
De vader heeft desgevraagd op de zitting toegelicht dat hij aanvankelijk niet wist dat de moeder en [minderjarige] naar Nederland waren vertrokken en dat hij daarvoor ook geen toestemming had gegeven, maar dat hij het daarna wel goed vond dat de moeder en [minderjarige] in Nederland zouden blijven wonen. In oktober 2024 zijn er tussen hem en de moeder berichten verstuurd over de school die [minderjarige] vanaf november 2024 zou gaan bezoeken en wat hij van die school vond. Voor de vader was van belang dat het gezag goed geregeld zou worden, dat [minderjarige] in Nederland naar een goede school zou gaan en dat er afspraken zouden worden gemaakt over het contact tussen hem en [minderjarige] . Echter vanaf het moment dat bleek dat er in Nederland ook problemen met de school waren ontstaan, dat er weer veel schoolverzuim was, de moeder voornemens was om met de [minderjarige] naar Tsjechië of Slowakije te verhuizen, er zorgen waren over de veiligheid van [minderjarige] bij de moeder, het contact tussen hem en [minderjarige] niet tot stand kwam, de moeder een poging had gedaan om zonder zijn toestemming met [minderjarige] naar Slowakije te reizen en de vader over een vertrek zonder zijn toestemming naar Slowakije advies had ingewonnen bij het Centrum voor Internationale Kinderontvoering te Hilversum, heeft de vader zich op het standpunt gesteld dat het beter voor [minderjarige] zou zijn dat zij bij hem in Frankrijk zou opgroeien en dat er een omgangsregeling met de moeder zou worden afgesproken. Om die reden vraagt hij nu teruggeleiding van [minderjarige] naar Frankrijk.
De rechtbank stelt voorop dat berusting in de zin van artikel 13 lid 1 sub a van het Verdrag slechts onder strenge voorwaarden kan worden aangenomen. Om te beoordelen of sprake is van berusting van de achtergebleven ouder dienen alle omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen. Daarbij dient gekeken te worden naar de gedragingen van de achtergebleven ouder zelf, zowel in actieve als in passieve zin, en niet naar de wijze waarop anderen deze gedragingen hebben opgevat. Beslissend is of uit objectieve omstandigheden kan worden afgeleid dat de achtergebleven ouder heeft aanvaard dat het hoofdverblijf van het kind voortaan in Nederland zal zijn. Berusting kan onder omstandigheden ook worden aangenomen op basis van een eenmalig of kortstondige, doch ondubbelzinnige en weloverwogen instemming met het definitieve verblijf van het kind in de nieuwe verblijfplaats (zie HR 1 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6126). De enkele omstandigheid dat de moeder eerst op zitting heeft gesteld dat er sprake is van berusting door de vader in het verblijf van [minderjarige] in Nederland, brengt niet mee dat dit verweer buiten beschouwing moet blijven.
De rechtbank leidt uit de stukken en de toelichting van partijen ter zitting af dat inderdaad sprake is geweest van een situatie waarin de vader heeft berust in het verblijf van [minderjarige] in Nederland en dat hij later van gedachten is veranderd omdat hij zorgen heeft over het verblijf van [minderjarige] bij de moeder, de wens van de moeder om met [minderjarige] naar Tsjechië te verhuizen en het ontbreken van contact tussen hem en [minderjarige] .
Bovendien heeft de (voormalige) advocaat van de vader, mr. J.G. Kalk in een brief van 14 maart 2025 ook expliciet aan de (voormalige) advocaat van de moeder, mr. N. Nuwenhoud, bevestigd dat de vader in het verblijf van [minderjarige] en de moeder in Nederland zal berusten (zie productie L van de zijde van de vader). De advocaat van de vader schrijft daarin aan de advocaat van de moeder: